ECLI:NL:GHSHE:2004:AR7209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01291
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op de verkoop van een lasbeschermermachine en de kwalificatie van de opbrengst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 oktober 2004 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de verkoop van een lasbeschermermachine door belanghebbende. De centrale vraag was of de opbrengst van de verkoop als inkomsten uit arbeid moest worden aangemerkt volgens artikel 22 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende had de lasbeschermermachine verkocht aan B. B.V. voor een bedrag van ƒ 850.000,--, terwijl hij een voordeel van ƒ 700.000,-- had behaald. De Inspecteur had de aanslag vastgesteld op basis van dit voordeel, wat door belanghebbende werd betwist.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende met de verkoop van de lasbeschermermachine had deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer en dat hij met zijn werkzaamheden een voordeel beoogde. Het Hof concludeerde dat het voordeel niet kon worden aangemerkt als winst uit onderneming of als loon uit dienstbetrekking, maar dat het wel degelijk als inkomen moest worden beschouwd. Belanghebbende had in de jaren tachtig een oude stansmachine gekocht en deze omgebouwd tot een lasbeschermermachine, maar had niet de kennis of middelen om een rendabele productielijn op te zetten. De verkoop van de machine was een reële transactie, en het Hof oordeelde dat de werkzaamheden van belanghebbende, waaronder het ombouwen van de machine en het laten opstellen van onderzoeksrapporten, bijdroegen aan de bereidheid van de koper om de koopsom te betalen.

Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de aanslag in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van opbrengsten in het belastingrecht en de criteria die daarbij in acht moeten worden genomen, zoals deelname aan het maatschappelijk verkeer en de intentie om voordeel te behalen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 01/01291
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te B van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst ZZ, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 713.706,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de griffier van hem een recht is geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23).
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 juni 2004 te 's-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mr. E., verbonden aan I. B.V. te D, alsmede mr. F. en G namens de Inspecteur.
Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan het Hof en de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota een bijlage overgelegd. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur een kopie van de notariële akte van 13 oktober 1997 overgelegd.
Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende heeft volgens de uit de notariële akte van 13 oktober 1997 blijkende "overeenkomst van verkoop en koop en levering lasbeschermermachine" als verkoper per 1 september 1997 aan koper een lasbeschermermachine verkocht en geleverd voor de prijs van ƒ 850.000,--. Koper is B. B.V. met de heer C. als vertegenwoordiger.
Volgens de inleiding van die overeenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
"Inleiding --------------------------------------------------
- Verkoper is eigenaar van een machine, waarmee -----------
verbindingsklemmen voor glasvezelkabels worden ----------
geproduceerd. Deze verbindingsklemmen zullen hierna -----
worden aangeduid als "de lasbeschermer". De betreffende -
machine bestaat uit een lasbeschermermachine, een -------
sealmachine en inpakunit, welk geheel tezamen met de van
belanghebbende afkomstige blauwdruk, het van D. B.V.
afkomstige produktrapport, het van De Nederlandse --
organisatie voor Toegepaste Natuurwetenschappelijk ------
Onderzoek (TNO) afkomstige testrapport en het -----------
patentonderzoek, hierna zal worden aangeduid als de -----
"lasbeschermermachine". ---------------------------------
- Koper en verkoper hebben een principe-akkoord bereikt ---
over de aankoop en verkoop van de lasbeschermermachine --
aan koper en over de voorwaarden waaronder verkoper -----
vervolgens in opdracht van koper lasbeschermers zal -----
uitvoeren. ----------------------------------------------".
2.2. De in 2.1 genoemde verkoop is gelijktijdig tot stand gekomen en afgewikkeld met de verkoop van de onderneming, "O", van belanghebbendes echtgenote aan de in 2.1 genoemde koper.
2.3. Belanghebbende heeft in de jaren tachtig een oude stansmachine gekocht welke hij wenste om te bouwen tot een machine waarmee lasbeschermers voor glasvezelkabel konden worden geproduceerd. Gaandeweg ontdekte hij dat hij weliswaar in staat was de machine om te bouwen voor de productie van die lasbeschermers, maar dat hij niet over de kennis en middelen beschikte om de bij de machine benodigde productielijn te ontwikkelen om het geheel daarna rendabel te kunnen exploiteren.
De machine stond tot maart 2002 opgesteld in een ruimte toebehorend aan belanghebbende. Vanaf 1997 is door de in 2.1 genoemde koper huur betaald ter zake van die ruimte.
2.4. Tot 1996 was belanghebbende werkzaam als directeur bij een aantal grote bedrijven op het gebied van telecommunicatie en kabeltechnieken.
2.5. De Inspecteur heeft zich bij de aanslagregeling op het standpunt gesteld dat de winst behaald bij de in 2.1 genoemde verkoop tot een bedrag van ƒ 700.000,-- inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, letter b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn. De aanslag is in afwijking van de aangifte dienovereenkomstig vastgesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de winst behaald bij de in 2.1 bedoelde verkoop inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, letter b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.
Belanghebbende:
Ik blijf bij mijn stelling, in weerwil van de verklaring gedaan door de heer C. van 28 oktober 2002 tegenover de heer G. voornoemd, dat de lasbeschermermachine niet heeft gewerkt.
Met betrekking tot de afrekening van 30 september 1997 van H. B.V. merk ik op dat deze niet klopt. De bedragen zijn onjuist en met betrekking tot de lasbeschermermachine is geen opdracht voor bemiddeling gegeven.
Het bedrijf van mijn echtgenote en de B.V. in oprichting, welke aan mijn echtgenote toebehoorde, waren met betrekking tot de lasbeschermermachine geen contractspartij.
De heer C. is verantwoordelijk voor de inhoud van de notariële akte, ik had daarmee geen bemoeienis. Ik heb deze akte, voorzover ik mij kan herinneren, achteloos ondertekend. Aanvankelijk had de heer C. geen interesse in de lasbeschermermachine. Het verbaasde mij dan ook dat hij later wel interesse toonde en een bod deed dat voor mij acceptabel was.
Ik heb de stansmachine destijds gekocht om deze om te bouwen tot een machine waarmee lasbeschermers voor glasvezelkabel gemaakt kunnen worden. De dan geproduceerde beschermers waren voor de verkoop; ik wilde de lasbeschermers in eigen beheer gaan verkopen. Ik wist door mijn ervaring in de branche dat er veel geld te verdienen was met dit product. De machine kon op zichzelf bezien vrij eenvoudig de kousjes maken waarmee de lassen in de glasvezels beschermd zouden moeten worden. Het bleek echter, mede op basis van diverse onderzoeksrapporten die ik heb laten opstellen, veel kennis en geld te vergen om een renderende productielijn voor dergelijke beschermers op te zetten. Die kennis en dat geld had ik niet. Voor een goede productielijn is precisietechniek nodig om de kousjes exact op de juiste plaats op de las te kunnen zetten en vervolgens te controleren of er op de las geen signaalverlies optreedt. Ik had mijn hoop op een rendabele exploitatie van de machine al lang opgegeven toen de heer C. ten tonele verscheen.
De heer C., die tevens fiscalist is, heeft mij voor deze prijs over de streep getrokken omdat hij stellig beweerde dat over de opbrengst geen belasting verschuldigd zou zijn. Ik heb verder geen persoonlijke of zakelijke banden met C. of B. B.V.
Inspecteur:
De onderhavige procedure is de enige; er lopen geen procedures met betrekking tot belanghebbendes echtgenote of de overigens bij de verkoop betrokken vennootschappen en personen.
De belastingdienst heeft ook de verkoop van de onderneming van belanghebbendes echtgenote aan een onderzoek onderworpen en heeft bij die verkoop geen bijzonderheden geconstateerd. Dat onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de veronderstelling dat de prijs die voor de onderneming van de echtgenote overeengekomen is onzakelijk zou zijn. Zowel de verkoop van de lasbeschermermachine als de verkoop van de onderneming zijn naar mijn mening reële transacties tegen correcte prijzen. Naar mijn mening heeft de koper de prijs voor de lasbeschermingsmachine willen betalen dankzij de arbeid die belanghebbende daarin gestoken heeft. Die arbeid bestaat uit de ombouw van de machine en uit het laten opstellen van de onderzoeksrapporten. Ik verwijs in dit verband naar de inleiding van de verkoopovereenkomst.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 13.706,--.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Voor het antwoord op de in geschil zijnde vraag is van belang of belanghebbende met de verkoop van de lasbeschermermachine heeft deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer, of hij met zijn werkzaamheden een voordeel beoogde en of een voordeel redelijkerwijze was te verwachten. Niet is in geschil dat de verkoop van de lasbeschermermachine voor belanghebbende een voordeel heeft opgeleverd van per saldo ƒ 700.000,-- en dat dit voordeel niet is aan te merken als winst uit onderneming of als loon uit dienstbetrekking.
4.2. De lasbeschermermachine is verkocht aan B. B.V., een vennootschap waarmee belanghebbende overigens, direct nog indirect, zakelijke of persoonlijke banden had en welke vennootschap derhalve kan worden aangeduid als een willekeurige derde. Het Hof is derhalve van oordeel dat het voordeel aan belanghebbende is opgekomen door deelname aan het maatschappelijk verkeer.
4.3. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat het zijn bedoeling was de met de lasbeschermermachine vervaardigde beschermers zelf te gaan verkopen. Hiermee acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende met zijn werkzaamheden, het ombouwen en testen van de machine, beoogde om met die machine productie te leveren die direct dan wel indirect voordeel voor hem zou opleveren. De omstandigheid dat belanghebbende op enig moment heeft besloten te stoppen met de ombouw van de machine en die te verkopen doet daar niet aan af.
4.4. Op grond van de verkoopovereenkomst, met name de inleiding daarvan, en de verklaring van de heer C. van 28 oktober 2002 is het Hof van oordeel dat de verklaring voor de vermogenswinst op de machine is gelegen in belanghebbendes werkzaamheden. Belanghebbendes in dienstbetrekking opgedane kennis omtrent de markt voor lasbeschermers en zijn werkzaamheden, bestaande uit het ombouwen van een stansmachine in een lasbeschermermachine, en het laten opstellen van onderzoeksrapporten naar de bruikbaarheid ervan hebben immers, naar het Hof aannemelijk acht, bij de koper van de machine geleid tot de bereidheid daarvoor de koopsom te betalen. Hierin ligt naar het oordeel van het Hof tevens besloten de weerlegging van belanghebbendes stelling dat de lasbeschermermachine waardeloos zou zijn.
4.5. Belanghebbende is jarenlang in verschillende leidinggevende functies werkzaam geweest binnen de branche van de telecommunicatie en kabeltechniek. Het Hof acht reeds op grond daarvan aannemelijk dat belanghebbende bekend was met de glasvezelmarkt en glasvezeltechniek. Het Hof is daarom van oordeel dat voor belanghebbende een eventueel voordeel redelijkerwijs te verwachten en niet louter speculatief was. Op grond van het vorenstaande is het Hof tevens van oordeel dat niet aannemelijk is dat de werkzaamheden voorzienbaar verliesgevend zouden zijn geweest. Belanghebbendes stelling dat het voordeel is opgekomen in de hobby-sfeer, mede gebaseerd op de stelling dat de werkzaamheden voorzienbaar verliesgevend zouden zijn, en het voordeel in de persoonlijke sfeer is gelegen, wordt op grond van het vorenstaande en het in 4.3 overwogene eveneens verworpen.
4.6. Op grond van al het vorenstaande moet de in geschil zijnde vraag bevestigend worden beantwoord. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en A.C.J. Viersen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 18 oktober 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.