BELASTINGKAMER
Nr. 02/04267
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: Waz) opgelegd naar een premie-inkomen van fl. 88.247,=, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=.
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 februari 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer A.
1.4. Van het overigens ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6. Het hof heeft in deze zaak op 20 februari 2004 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 25 februari 2004 aan partijen verzonden.
1.7. De Inspecteur heeft op 12 maart 2004 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde recht van € 204,50 is op 8 april 2004 betaald.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren in 1946, was in het onderhavige jaar tot en met 31 augustus werkzaam als huisarts en oefende zijn praktijk uit in de vorm van een zelfstandig beroep.
2.2. Per 1 september van het onderhavige jaar is belanghebbende in loondienst getreden bij de Stichting B. Deze arbeidsverhouding kan worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering.
2.3. De behaalde winst tot en met 31 augustus 2000, exclusief de stakingswinst welke op grond van het besluit van 8 maart 2001, nummer RTB2001/565M, niet langer tot het premie-inkomen hoeft te worden gerekend, betrof fl. 88.247,=.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende het gehele jaar 2000 verzekerd en premieplichtig is op grond van de Waz.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Voor mijn gevoel is er sprake van discriminatie. Ik twijfel er niet aan dat de Inspecteur de wet goed heeft gelezen. Maar er zijn twee soorten wetten, de Waz en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO), hier is de burger verplicht premie voor te betalen. Vanaf september 2000 kon ik geen gebruik meer maken van de Waz, omdat ik in dienst ben getreden bij de Stichting B. Indien ik vanaf 1 september 2004 een zelfstandige zijn, zou ik geen premie WAO meer verschuldigd zijn, omdat ik dan niet meer in loondienst zou werken. De aanslag in de premie Waz deelde ik door 12 maanden en het maandbedrag werd vervolgens automatisch van de bankrekening geschreven. De premie Waz is betaald tot 31 augustus 2000. De premie van 1 september 2000 tot en met 31 december 2000 is niet betaald.
De wet en regelgeving bieden niet de mogelijkheid om toerekening mogelijk te maken. Dit staat er niet met zoveel woorden, maar belanghebbende valt gewoon onder de hoofdregel. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2003 is er een beleidsnotitie verschenen, maar die ziet meer op vertrek van belastingplichtigen naar het buitenland. Deze beleidsnotitie biedt dus geen soelaas voor belanghebbende. De belastingdienst heft geen WAO-premies, dus daar kan ik niets over zeggen. De premie is aftrekbaar in het jaar dat deze is betaald. In 2001 is de wetgeving op dit punt hetzelfde gebleven, de premies zijn nog steeds aftrekbaar.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een te betalen bedrag van nihil.
De Inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een premie-inkomen van fl. 27.000,=.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op 23 januari 2003 heeft het Ministerie van Financiën een beleidsregel, CPP2002/1664M, uitgevaardigd met betrekking tot de tijdsevenredige herleiding van het premiemaximum voor de premieheffing volksverzekeringen, Waz en Ziekenfondswet voor zelfstandigen. Deze beleidsregel is gepubliceerd in BNB 2003/132 en VN 2003/7.22. Ter zitting heeft de Inspecteur op deze beleidsregel gewezen. In deze beleidsregel is met betrekking tot de premieheffing Waz en ziekenfondsverzekering zelfstandigen de volgende tekst opgenomen:
"Tijdsevenredige herleiding van de premiegrondslag voor de premieheffing Waz en premieheffing ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen kan op overeenkomstige wijze geschieden als hierover is opgemerkt voor de premieheffing volksverzekeringen. Voor de premieheffing Waz geldt dat eerst tijdsevenredige herleiding van het premiemaximum plaatsvindt en hierop vervolgens de volledige franchise in mindering komt."
Met betrekking tot de premieheffing volksverzekeringen is in de beleidsregel als eerste opgenomen dat op grond van artikel 6 Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002 is bepaald dat in alle gevallen waarin het tijdvak van premieplicht anders dan door overlijden korter is dan het volledige kalenderjaar het premie-inkomen naar tijdsevenredigheid wordt afgeleid van het op grond van artikel 10, zesde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen voor dat kalenderjaar geldende maximum. Vervolgens is in de beleidsregel opgenomen wat als maatstaf van heffing gebruikt dient te worden. Hierover is onder andere opgenomen: "Voor kalenderjaren voorafgaand aan het jaar 2001 wordt voor de premieheffing bij wege van aanslag als belastbare som voor de premieheffing in aanmerking genomen een bedrag niet hoger dan het bedrag dat naar tijdsevenredigheid is afgeleid van het in artikel 10, vijfde lid, WFV vermelde bedrag dat maximaal in aanmerking zou zijn genomen indien gedurende het gehele jaar sprake was geweest van premieplicht."
4.2. Het hof is van oordeel dat, anders dan de Inspecteur kennelijk bedoelt te stellen, bovengenoemde beleidsregel niet alleen ziet op de situatie van een migrerende werknemer, maar dat deze ook ziet op de onderhavige situatie waarbij belanghebbende niet het gehele jaar als zelfstandige werkzaam is geweest. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbende niet het gehele jaar premieplichtig is voor de Waz.
4.3. Uit artikel 72, tweede lid, Waz, juncto artikel 2 Regeling premieheffing Waz komt naar voren dat het laagste bedrag van het belastbaar inkomen en het maximum premie-inkomen - beide bedragen verminderd met de volledige franchise van fl. 29.000,= - gebruikt dient te worden als heffingsmaatstaf waarover de premie Waz berekend wordt.
Het maximum premie-inkomen voor het jaar 2000 bedraagt fl. 84.000,=. Dit bedrag dient tijdsevenredig vastgesteld te worden nu belanghebbende niet het hele jaar premieplichtig is geweest voor de Waz. Belanghebbende is gedurende 240 dagen, bij een jaartotaal van 360 dagen, premieplichtig geweest voor de Waz. Tijdsevenredige herleiding van het maximum premie-inkomen leidt dat tot een herleid premie-inkomen van fl. 56.000,=.
Het belastbaar inkomen van belanghebbende in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 augustus 2000, te weten de periode van premieplicht, bedraagt fl. 88.247,=.
Nu het herleide maximum premie-inkomen het laagste van de twee bedragen is, moet dit inkomen als heffingsmaatstaf dienen.
Hierop moet nog in mindering worden gebracht de volledige franchise. Dit leidt tot een herleid premie-inkomen van fl. 27.000,=
(fl. 56.000,= minus fl. 29.000,=).
4.4. Het hof is van oordeel dat de stelling van belanghebbende dat het premiepercentage tijdsevenredig toegepast moet worden, niet op gaat, nu het premie-inkomen reeds tijdsevenredig is berekend.
4.5. Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en dat de aanslag conform het subsidiaire standpunt van de Inspecteur moet worden verminderd tot een naar een premie-inkomen van fl. 27.000,= (€ 12.252,=).
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 29,=, te worden vergoed.
Nu belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van belanghebbende komen slechts in aanmerking voor zover het reiskosten betreffen.
Deze reiskosten worden becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van € 11,46. Het hof acht deze reiskosten redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een naar een premie-inkomen van fl. 27.000,= (€ 12.252,=),
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te bedrage van € 29,=,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 11,46, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.H.W.N. Lammers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 april 2004.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 29 april 2004.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.