ECLI:NL:GHSHE:2003:AF5302
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep kort geding
- M. van Etten
- A. Den Hartog Jager
- M. van Soest-van Dijkhuizen
- Rechtspraak.nl
Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2003 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, werkzaam geweest voor een vennootschap onder firma, heeft in kort geding gevorderd dat het concurrentiebeding, dat hem verbiedt om na zijn dienstverband bij de vennootschap werkzaam te zijn bij een concurrent, wordt geschorst. De appellant heeft twee grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep, waarin hij primair verzocht om vernietiging van het concurrentiebeding en subsidiair om schorsing van het beding totdat in een bodemprocedure een definitieve uitspraak is gedaan.
De appellant heeft zijn vordering onderbouwd met de stelling dat het concurrentiebeding onbillijk is, gezien de wijziging in zijn arbeidsverhouding en de promotie die hij heeft gekregen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de wijziging in de arbeidsverhouding niet van zodanige aard is dat het concurrentiebeding zijn werking verliest. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zijn werkzaamheden voor een nieuwe werkgever feitelijk is begonnen, zonder de uitslag van deze procedure af te wachten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de subsidiaire vordering tot schorsing van het concurrentiebeding toewijsbaar is, omdat de vennootschap onder firma in redelijkheid niet kan verlangen dat de appellant zijn werkzaamheden staakt.
Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd, behoudens ten aanzien van de proceskosten, en heeft het concurrentiebeding geschorst totdat in een bodemprocedure onherroepelijk uitspraak is gedaan. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.