ECLI:NL:GHSHE:2002:AF0606

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/01425
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 9 oktober 2002 uitspraak gedaan in een beroep van de heer X tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1995. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 september 2002, waarbij zowel de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren. De Inspecteur had eerder, op 6 februari 1998, het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar. Dit leidde tot een beroep bij het Hof, geregistreerd onder nummer 98/01381, dat later door de belanghebbende werd ingetrokken na afspraken met de Inspecteur.

Het Hof concludeert dat de Inspecteur niet bevoegd was om een tweede uitspraak te doen op het bezwaar van de belanghebbende. Desondanks oordeelt het Hof dat de belanghebbende onder invloed van een dwaling, veroorzaakt door de Inspecteur, het beroep heeft ingetrokken. Het Hof gaat er daarom vanuit dat de Inspecteur slechts eenmaal uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat het beroep tijdig is ingesteld.

De belanghebbende betwist niet dat hij het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn heeft ingediend, maar stelt dat de naheffingsaanslag naar een verkeerd adres is verzonden. De Inspecteur daarentegen stelt dat de naheffingsaanslag naar het door de belanghebbende opgegeven adres is verzonden. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet hoefde te begrijpen dat het zakelijk adres van de belanghebbende was gewijzigd, en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling.

Uiteindelijk verklaart het Hof het beroep ongegrond en gelast de Inspecteur om het door de belanghebbende gestorte griffierecht te vergoeden. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding aan de belanghebbende, omdat hij niet om een vergoeding heeft verzocht. De uitspraak is op 21 oktober 2002 aan de partijen verzonden, met de mogelijkheid om binnen vier weken een schriftelijk verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 99/01425
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1995 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, aanslagnummer A.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 25 september 2002 te 's-Hertogenbosch.
Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 9 oktober 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing:
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,57.
De gronden:
1. De Inspecteur heeft inzake de onderhavige naheffingsaanslag twee maal uitspraak op bezwaar gedaan. In zijn eerste uitspraak, gedagtekend 6 februari 1998, heeft hij het bezwaar niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de voor het indienen van bezwaar geldende termijn. Tegen deze uitspraak is door belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Dit beroep is bij het Hof geregistreerd onder nummer 98/01381. Vervolgens heeft een telefoongesprek tussen de Inspecteur en belanghebbende plaatsgevonden waarbij zij afspraken dat belanghebbende opnieuw zijn motivering van zijn grieven tegen de naheffingsaanslag in een bezwaarprocedure kenbaar zou kunnen maken en dat het beroepschrift zou worden ingetrokken. Bij een ongedateerde brief die bij het Hof is binnengekomen op 1 december 1998 heeft belanghebbende het beroep dat is geregistreerd onder nummer 98/01381 ingetrokken. In deze brief geeft belanghebbende als reden voor de intrekking dat de Inspecteur na intrekking het beroepschrift alsnog als bezwaarschrift zal behandelen. Nadat belanghebbende zijn grieven tegen de naheffingsaanslag schriftelijk had kenbaar gemaakt en nadat een hoorgesprek had plaatsgevonden heeft de Inspecteur bij uitspraak gedagtekend 30 maart 1999 belanghebbende opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De Inspecteur was niet bevoegd ten tweede male uitspraak te doen. Strikt genomen zou het Hof deze tweede uitspraak derhalve moeten vernietigen, zonder een oordeel te vellen over de eerste uitspraak van de Inspecteur of de naheffingsaanslag.
3. Echter, uit de onder 1 weergegeven gang van zaken en de verklaringen van partijen ter zitting leidt het Hof af dat belanghebbende onder invloed van een door de Inspecteur veroorzaakte en aan de Inspecteur toe te rekenen dwaling het beroep in de zaak met nummer 98/01381 heeft ingetrokken.
4. Om redenen van proceseconomie zal het Hof daarom er van uitgaan dat de Inspecteur slechts eenmaal uitspraak op bezwaar heeft gedaan op 6 februari 1998 en dat het onderhavige beroep zich tegen die uitspraak keert en tijdig is ingesteld.
5. Niet in geschil is dat belanghebbende niet binnen zes weken na dagtekening van de naheffingsaanslag het bezwaarschrift heeft ingediend. Belanghebbende stelt echter dat de naheffingsaanslag door de Inspecteur naar het verkeerde adres, zijnde zijn voormalig zakelijk adres, is gestuurd en dat hij daarom pas kennis heeft gekregen van de naheffingsaanslag toen zijn voormalige gemachtigde op 5 november 1997 op diens verzoek een duplicaat-biljet toegezonden kreeg.
6. De Inspecteur stelt tegenover het betoog van belanghebbende dat de naheffingsaanslag is verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres en dat belanghebbende voorafgaande aan de verzending geen adreswijziging naar de belastingdienst heeft verstuurd.
7. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij deze stelling van de Inspecteur op zichzelf bezien niet betwist, doch dat hij daar tegenin uitsluitend wenst te brengen de stellingen dat de belastingdienst vóórafgaande aan de datum van dagtekening van de naheffingsaanslag reeds brieven heeft verzonden naar zijn privé adres en dat de belastingdienst uit de omstandigheid dat een andere ondernemer inmiddels gevestigd was op het voormalige zakelijk adres van belanghebbende kon opmaken dat belanghebbende aldaar niet meer was gevestigd.
8. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Naar de Inspecteur ter zitting onweersproken heeft gesteld en het Hof als vaststaand aanneemt zijn de door belanghebbende bedoelde brieven aan het privé-adres verzonden ten antwoord op brieven van belanghebbende waarop dat privé-adres stond vermeld. Naar het oordeel van het Hof behoefde de Inspecteur uit de omstandigheden dat belanghebbende in correspondentie met de belastingdienst soms zijn privé-adres gebruikte, niet te begrijpen dat het zakelijk adres van belanghebbende was gewijzigd of opgeheven. Voorts is het Hof van oordeel dat de Inspecteur uit de omstandigheid dat een andere ondernemer zich gevestigd had op het zakelijk adres van belanghebbende niet behoefde te begrijpen dat belanghebbende geen gebruik meer maakte van dat adres.
9. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. De bestreden uitspraak moet in stand blijven.
10. In de hiervoor onder 1, 2 en 3 weergegeven gang van zaken ziet het Hof aanleiding te gelasten dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende bij de ontvangstbevestiging van het beroepschrift door middel van de daarbij gevoegde brochure is gewezen op de mogelijkheid van een proceskostenvergoeding doch daarom niet heeft verzocht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 9 oktober 2002 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 21 oktober 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,00.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 68,00 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.