ECLI:NL:GHSHE:2001:AF4968

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/20781
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en pensioenvoorziening van X Beheer BV

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 2 juli 2001 uitspraak gedaan in het beroep van X Beheer BV tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1993, waarbij de Inspecteur de aanslag had gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. De belanghebbende, een houdstermaatschappij, betwistte de waardering van de pensioenvoorziening per ultimo 1993, die door de Inspecteur op nihil was gesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de directie van belanghebbende bestond uit de heer en mevrouw A, die ook de aandeelhouders waren. De pensioenvoorziening was bedoeld voor hen en was geregeld in pensioenovereenkomsten die in 1992 waren gesloten. De Inspecteur stelde dat de heer en mevrouw A reeds vóór 15 december 1993 voornemens waren af te zien van hun pensioenrechten, en dat de belanghebbende bij de waardering van de pensioenrechten hiermee rekening diende te houden. Het Hof oordeelde echter dat er geen redelijke mate van zekerheid bestond dat de rechten niet zouden worden uitgeoefend, en dat de pensioenvoorziening niet op nihil gewaardeerd diende te worden. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verminderde de aanslag tot een belastbaar bedrag van ƒ 257.560,--. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 97/20781
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X Beheer BV te Y (België) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1993.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.673.157,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 5 juli 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij haar pleitnota twee bijlagen overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en, ten dele in afwijking daarvan, het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is houdstermaatschappij. Haar aandelen zijn voor 98,4 percent in handen van de heer A, geboren in juli 1937, en voor de overige 1,6 percent in handen van zijn echtgenote, geboren in maart 1940. Op haar beurt hield belanghebbende in het onderhavige jaar alle aandelen in X Handelsmaatschappij B.V., X Onroerend Goed B.V. en X Pensioen B.V. Met deze vennootschappen vormde belanghebbende sinds 12 december 1984 een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de wet op de vennootschapsbelasting 1969 (verder: de Wet Vpb).
2.2. De directie van belanghebbende bestaat uit de heer en mevrouw A voornoemd.
2.3. X Pensioen B.V. (verder: de pensioen-BV) hield zich vanaf 15 december 1993 bezig met het beheren van de pensioenvoorziening ten behoeve van de heer en mevrouw A.
2.4. Belanghebbende heeft in de maand december 1992 met de heer en mevrouw A elk een pensioenovereenkomst gesloten, welke overeenkomst schriftelijk is vastgelegd in de maand januari 1993.
2.5. De met de heer en mevrouw A gesloten pensioenovereenkomsten en de daarbij behorende pensioenregelingen zijn - op de pensioendatum na - gelijkluidend. Zij voorzien in een ouderdoms- , arbeidsongeschikheids-, wezenpensioen en in een weduwe- respectievelijk weduwenaarspensioen. Het ouderdomspensioen bedraagt, samengevat weergegeven, zeventig percent van het eindloon met inbouw van een franchise van 8/7e deel van het AOW-pensioen voor gehuwden.
2.6. Op 15 december 1993 is te P een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van de pensioen-BV gehouden. Tijdens deze vergadering is besloten om met ingang van 15 december 1993 belanghebbende te ontslaan als directeur van de pensioen-BV en per die datum te benoemen als directeuren U (Antilles) Trust N.V. (verder: U Trust), gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen, en de heer B, wonende te Willemstad, Curaçao, Nederlandse Antillen. Op diezelfde datum heeft belanghebbende met zowel U Trust als met de heer B voornoemd een overeenkomst genaamd directiereglement gesloten, waarin onder meer staat:
"Artikel 2
1. De directie zal als directeur van de vennootschap handelen naar haar eigen bevoegdheid en inzicht, met inachtneming van wettelijke en statuaire bepalingen, en voorts met inachtneming van het bepaalde in deze overeenkomst
(...)
Artikel 4
1. De directie zal ervoor zorgdragen dat het vermogen van de vennootschap op verantwoorde wijze zal worden belegd."
2.7. Tevens hebben de heer en mevrouw A namens belanghebbende op 15 december 1993 de beide nieuwe directieleden het volgende geschreven:
"Geachte leden van de directie,
Op aanbeveling van de U Bank hebben wij u verzocht de directie van de B.V. (bedoeld is de pensioen-BV - toevoeging Hof) op u te nemen, wegens uw ervaring met het administreren en beheren van vermogens.
Met genoegen is kennis genomen van uw besluit om een bankrelatie aan te gaan met U Bank N.V. Curaçao Branche.
Voor de goede orde willen wij het volgende vastleggen:
1. U verzorgt de administratie en het vermogensbeheer van de B.V.
2. U waarborgt alle juridische formaliteiten te Curaçao en waarborgt de goodstanding van de B.V. te Curaçao.
3. U ziet er op toe, dat de belastingaangifte te Curaçao tijdig wordt verzorgd door C, kantoor Curaçao.
4. U levert alle administratie en overige gegevens tijdig aan opdat de aandeelhouder tijdig wordt geïnformeerd over de stand van zaken.
5. U zorgt voor tussentijdse rapportage aan mij als aandeelhouder.
6. U bent vrij in het vermogensbeheer zoals omschreven in de navolgende punten:
a. Alleen beleggen in sterke valuta's;
b. Alleen beleggen in deposito's en obligaties van uitstekende debiteuren en aandelen van gerenomeerde fondsen;
c. Bij het beleggingsbeleid dient rekening te worden gehouden met het feit dat buitenlandse bronheffingen voor de B.V. te Curaçao niet te recupereren zijn.
7. Indien u besluit het beleggingsbeleid aanmerkelijk te wijzigen, zult u dit vooraf aan mij als aandeelhouder doen weten.
Gelieve bijgaande kopie van deze brief voor akkoord te ondertekenen en aan ons te retourneren."
Deze brief is voor akkoord getekend door B en namens U Trust door C en D.
2.8. Eveneens op 15 december 1993 heeft belanghebbende met de pensioen-BV een overeenkomst gesloten krachtens welke de pensioenaanspraken van de heer en mevrouw A zijn overgedragen aan de pensioen-BV. Op die datum is voorts de bankrekening van de pensioen-BV bij U P opgeheven en is een bedrag groot ƒ 1.399.327,--, overgemaakt naar een bankrekening van de pensioen-BV bij de U vestiging te Curaçao.
2.9. Bij brief van 24 februari is namens de pensioen-BV een rulingverzoek ingediend bij de Inspecteur der Belastingen te Willemstad, Nederlandse Antillen. Dit verzoek strekt onder meer tot toepassing van het tarief van 2,4 tot 3 percent over de inkomsten van de pensioen-BV en tot beperking van de heffingsgrondslag. In het rulingverzoek staat voorts onder meer:
"4. (...)
Eventuele winst terzake van een mogelijke vrijval van de pensioenverplichtingen zal worden beschouwd als een onbelast voordeel in de zin van artikel 14, lid 10, LWB.
5. De jaarlijkse pensioenlasten (dotatie danwel oprenting) zullen aftrekbaar zijn met dien verstande dat het jaarlijks minimum aan te geven resultaat op de tegenover de pensioenverplichtingen staande interestgenererende activa tenminste één procent bedraagt.
(...)
7. Deze regeling zal van toepassing zijn met ingang van 15 december 1993, de dag van verplaatsing van de feitelijke leiding, en gelden tot en met 31 december 1996."
2.10. De Inspecteur der Belastingen te Willemstad, Nederlandse Antillen, heeft op 16 april 1994, het rulingverzoek - voor zover te dezen van belang - voor akkoord getekend.
2.11. Bij brief van 13 juli 1994 heeft de gemachtigde van belanghebbende zich tot de Inspecteur gewend. In deze brief staat onder meer het volgende:
" Onder verwijzing naar onze diverse besprekingen, leggen wij bij deze het tussen ons besprokene schriftelijk vast.
1. Plaats van werkelijke leiding
Op 15 december is de plaats van werkelijke leiding van X Pensioen B.V. verplaatst naar Willemstad, Curacao Nederlandse Antillen.
Na een door U ingesteld onderzoek, onder andere op basis van de door ons verstrekte schriftelijke bescheiden, heeft U geconcludeerd dat de vestigingsplaats op de Nederlandse Antillen voor toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, wordt erkend."
De Inspecteur heeft deze brief voor akkoord ondertekend.
2.12. Eveneens op 13 juli 1994 heeft belanghebbende de salarissen van de heer mevrouw A verhoogd van ƒ 120.000,-- tot ƒ 200.000,--. In het desbetreffende aandeelhoudersbesluit is een zogenaamde glijclausule opgenomen, inhoudende dat het deel van de salarisverhoging dat door de belastingdienst danwel de bevoegde rechter onherroepelijk als bovenmatig wordt aangemerkt, terstond aan belanghebbende moet worden terugbetaald. Verder is als conditie opgenomen dat het salaris in december 1994 betaalbaar wordt gesteld en tot die tijd door belanghebbende op een niet-rentedragende rekening zal worden gereserveerd.
2.13. De hiervoor genoemde salarisverhoging heeft geleid tot een extra pensioendotatie van ruim ƒ 1.326.000,-- van belanghebbende aan de pensioen-BV.
2.14. Bij brief 30 december 1994, gericht aan de pensioen-BV hebben de heer en mevrouw A gezamenlijk verklaard afstand te doen van de pensioenrechten welke zijn ondergebracht bij de pensioen-BV en zijn neergelegd in de pensioenbrieven van december 1992.
2.15. Eveneens op 30 december 1994 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van de pensioen-BV besloten het gehele vermogen als dividend uit te keren aan belanghebbende.
2.16. Met ingang van 1 januari 1995 is het salaris van de heer en mevrouw A vastgesteld op nihil.
2.17. Met ingang van 1 januari 1996 zijn U Trust en de heer B afgetreden als bestuurders van de pensioen-BV en heeft belanghebbende de directie op zich genomen.
2.18. Op 4 oktober 1996 zijn de heer en mevrouw A naar België geëmigreerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de pensioenvoorziening per ultimo 1993 op nihil moet worden gewaardeerd, hetgeen de Inspecteur verdedigt, en belanghebbende bestrijdt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
Belanghebbende:
Zelfs al zou er in 1993 al een voornemen tot het afzien van de pensioenrechten aanwezig zijn geweest, dan nog meen ik dat er voor een verplichte afwaardering van de voorziening geen goede grond aanwezig was. De heer en mevrouw A hadden zich in 1993 nog nergens op vastgelegd. Als een van hen iets zou zijn overkomen in de tussenliggende periode zou het nooit gekomen zijn tot een afstand. In 1993 kon belanghebbende er dus redelijkerwijs niet op rekenen dat het niet tot uitkering van de pensioenen zou komen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 257.560,--.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de pensioenvoorziening op nihil moet worden gewaardeerd omdat de heer en mevrouw A reeds vóór 15 december 1993 voornemens waren af te zien van hun pensioenrechten en belanghebbende bij de waardering van de pensioenrechten met dit voornemen rekening diende te houden.
4.2. Belanghebbende betwist dat in 1993 sprake was van een stellig voornemen om van de pensioenrechten af te zien. Belanghebbende stelt voorts dat zo een dergelijk voornemen al aanwezig zou zijn geweest bij de heer en mevrouw A, dit voornemen daarmee nog niet bekend mag worden verondersteld bij belanghebbende.
4.3. Het Hof kan het standpunt van de Inspecteur in zoverre volgen dat aannemelijk moet worden geacht dat de onder de feiten beschreven gebeurtenissen vanaf 15 december 1993 tot en met 1 januari 1996 het gevolg zijn van een samenstel van rechtshandelingen met als oogmerk een fiscaal voordeel te behalen. Hieruit volgt echter niet dat de pensioenvoorziening in 1993 moet worden afgewaardeerd. Naar goed koopmansgebruik immers dienen verplichtingen in beginsel te worden gewaardeerd op het bedrag waarvoor de crediteur rechtens bevoegd is de debiteur aan te spreken. Daarbij behoort in beginsel geen rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de crediteur voornemens is af te zien van uitoefening van zijn rechten. Het Hof ziet geen aanleiding in het onderhavige geval hiervan af te wijken, zeker niet nu belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat in 1993 geen redelijke mate van zekerheid bestond dat de rechten niet zouden worden uitgeoefend.
4.4. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Overeenkomstig haar conclusie moet de uitspraak worden vernietigd en de aanslag worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 257.560,--.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2,5 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 2 ofwel ƒ 3.550,--.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 257.560,--, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 80,-- en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 3.550,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 2 juli 2001 door R.J. Koopman, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en W.F.G. Wijnen, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 2 juli 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.