ECLI:NL:GHSHE:2001:AD4529

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/05160
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zelfstandigenaftrek in het belastingrecht met betrekking tot de urennorm

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 18 september 2001, stond de vraag centraal of de belanghebbende recht had op zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting voor het jaar 1995. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 september 2001, waar de belanghebbende, zijn gemachtigde en de Inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende had activiteiten verricht tot medio september 1995, maar het Hof oordeelde dat deze activiteiten niet als voorbereidingshandelingen voor een onderneming konden worden aangemerkt. De belanghebbende had een dienstverband bij S B.V. en kon niet aantonen dat dit dienstverband enkel tijdelijk was en dat de kosten door een toekomstige onderneming gedragen zouden worden. Het Hof vond de bewijsvoering van de belanghebbende onvoldoende, vooral omdat hij geen schriftelijke overeenkomst kon overleggen die zijn stellingen ondersteunde.

Het Hof concludeerde dat de tijd die de belanghebbende had besteed aan de ontwikkeling van zijn onderneming niet meetelde voor de urennorm die vereist is voor de zelfstandigenaftrek. De urennorm, zoals vastgelegd in artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, moet worden toegepast op alle ondernemingen samen, en niet per onderneming. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, die had geoordeeld dat de belanghebbende niet voldeed aan de urennorm. De belanghebbende had niet aangetoond dat hij meer dan 1225 uur had gewerkt aan zijn onderneming, en het aanbod om bewijs te leveren over zijn werkzaamheden in Portugal werd door het Hof gepasseerd, omdat dit de uitkomst van de zaak niet zou beïnvloeden.

De uitspraak van het Hof bevestigde de beslissing van de Inspecteur en er werden geen kosten aan de Inspecteur opgelegd. De belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken na de verzenddatum van de uitspraak een schriftelijk verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/05160
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen zijn aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
DE MONDELINGE BEHANDELING
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 4 september 2001 te ‘s-Hertogenbosch.
Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 18 september 2001, de volgende monde­linge uitspraak gedaan.
DE BESLISSING:
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
DE GRONDEN:
1. In geschil is of belanghebbende heeft voldaan aan de zogenaamde urennorm, welke in artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt gesteld voor toepassing van de zelfstandigenaftrek. Meer in het bijzonder is in geschil of deze urennorm per onderneming moet worden toegepast of voor alle ondernemingen die een belastingplichtige drijft te zamen, of de activiteiten die belanghebbende tot medio september 1995 heeft verricht als ondernemingsactiviteiten kunnen worden aangemerkt en of het door belanghebbende gestelde aantal uren aannemelijk is geworden.
2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 9 februari 1984, Stb. 27, Memorie van Antwoord Tweede Kamer, blz. 6, blijkt dat de urennorm van artikel 44m van de Wet “niet per onderneming, doch met betrekking tot alle ondernemingen te zamen” moet worden toegepast.
3. Het vorenoverwogene kan belanghebbende echter niet baten aangezien naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk is geworden dat de activiteiten van belanghebbende tot medio september 1995,
voorbereidingshandelingen ten behoeve van een feitelijk voor zijn rekening en risico te drijven onderneming waren. Deze activiteiten
hebben immers als enig direct resultaat voor belanghebbende gehad een dienstverband in de maanden juni en juli 1995 bij S B.V., tegen een salaris van in totaal ƒ 8.101,--. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat dit dienstverband slechts als tijdelijk bedoeld was en dat het de bedoeling was dat de onderneming uiteindelijk mede voor zijn rekening zou worden gedreven, doch hij heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur geen concreet bewijs voor deze stelling aangedragen. Met name acht het Hof niet aannemelijk gemaakt de stelling van belanghebbende dat met S B.V. overeengekomen was dat de salariskosten van belanghebbende zouden worden gedragen door de nieuwe onderneming waarin belanghebbende zou deelnemen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende slechts gewezen op de betaling aan S B.V. door het Portugese bedrijf waar belanghebbende eind 1995 stage liep. Naar het oordeel van het Hof levert die betaling echter onvoldoende bewijs om de stelling van belanghebbende aannemelijk te maken, zulks met name niet nu belanghebbende enerzijds desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat voornoemde overeenkomst op schrift is gesteld, doch anderszins heeft verzuimd die schriftelijke overeenkomst over te leggen of een aanbod tot overlegging te doen. De tijd die belanghebbende tot medio september 1995 heeft besteed aan de ontwikkeling van “De Tafel & De Keuken” kan daarom niet worden meegewogen voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek.
4. Niet in geschil is dat de tijd die belanghebbende vanaf medio september 1995 heeft besteed in het kader van het feitelijk drijven van de handel in textiel, op zichzelf bezien minder dan 1225 uur beloopt. Ook ter zake van deze activiteit kan belanghebbende derhalve geen aanspraak op toepassing van de zelfstandigenaftrek maken. Het aanbod van belanghebbende om bewijs te leveren omtrent het aantal uren dat hij vanaf medio september in Portugal heeft gewerkt wordt door het Hof gepasseerd, aangezien de uitkomst van het geding door deze bewijslevering niet kan worden beïnvloed.
5. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 18 september 2001 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen
verzonden op: 21 september 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van fl. 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.