ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1184
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.J. Koopman
- M.J.G. Letschert
- Rechtspraak.nl
Belastingrechtelijke naheffingsaanslag en de gevolgen van wetswijziging voor non-profitorganisaties
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, betreft het een belastingrechtelijke kwestie waarbij de belanghebbende, een non-profitorganisatie, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting aanvecht. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 februari 2001, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar de belanghebbende niet. De belanghebbende, eigenaresse van een kerk, had in 1991 de herbouw van het pand gestart na vernielingen in de Tweede Wereldoorlog. Na de herbouw werd de kerk in gebruik genomen en verhuurd aan een stichting, waarbij gekozen werd voor een optie belaste verhuur. De Inspecteur had een beschikking afgegeven die de verhuur van de kerk uitzonderde van de vrijstelling van omzetbelasting.
De naheffingsaanslag was gebaseerd op de herzieningsregeling van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en betrof een herziening over het jaar 1996. De belanghebbende betwistte de aanslag en voerde aan dat de wetswijziging, die leidde tot de naheffingsaanslag, onredelijk en onbillijk was, en dat deze haar faillissement zou veroorzaken. Het Hof oordeelde echter dat de rechter niet vrij is om te oordelen over de redelijkheid van een wet in formele zin. De belanghebbende had niet gebruik gemaakt van de overgangsregeling die was neergelegd in de wetswijziging, en het Hof achtte het aannemelijk dat de belanghebbende tijdig op de hoogte was van de wetswijziging.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en oordeelde dat de belanghebbende niet kon vertrouwen op de eerder afgegeven beschikking. De stelling dat de wetswijziging in strijd was met het Europese recht werd eveneens verworpen. De kosten die de belanghebbende had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep werden niet vergoed. De uitspraak werd op 6 maart 2001 gedaan, en de belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken een schriftelijk verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.