BELASTINGKAMER
Nr. 99/01722
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 78.554,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.402,--.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 8 november 2000 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede B, namens de Inspecteur, vergezeld van C.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Op 15 december 1995 is opgericht de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. (hierna: de vennootschap). Belanghebbende is enig aandeelhoudster van de vennootschap en tevens directrice. De vennootschap houdt zich bezig met het bemiddelen bij het tot stand komen en verzorgen van internationale transporten, in het bijzonder van wijn en cognac.
Deze activiteiten werden nooit voor rekening en risico van belanghebbende gedreven maar vanaf de start van die activiteiten voor rekening en risico van de vennootschap. Belanghebbende was in het onderhavige jaar het enige personeelslid van de vennootschap.
2.2. In haar aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1997 heeft belanghebbende in de rubriek “Inkomsten uit arbeid, uitkeringen en pensioenen” haar salaris ad ƒ 69.105,-- alsmede de ingehouden loonheffing ad ƒ 23.116,-- opgegeven. In de rubriek “winst uit onderneming” heeft belanghebbende een bedrag ad ƒ 0 ingevuld en vermeld “afzonderlijk VpB”. De winst over het jaar 1997 uit het transportbedrijf is door de vennootschap aangegeven voor de vennootschapsbelasting.
2.3. Belanghebbende maakt aanspraak op zelfstandigenaftrek ten bedrage van ƒ 13.453,--.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek van artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), inclusief de verhoging van artikel 44m, tweede lid, de zogenaamde startersaftrek.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende heeft daaraan ter zitting het volgende toegevoegd: Het gaat mij om de zelfstandigenaftrek, inclusief de startersaftrek. Hetgeen overigens in het beroepschrift is aangevoerd dient ter ondersteuning van de aanspraak op de zelfstandigenaftrek. Het zijn geen op zichzelf staande grieven. Ik begrijp dat in deze procedure de invorderingskosten en een vergoeding ter zake van bedrijfskosten niet aan de orde kunnen komen. Ik begrijp ook dat de belastingrechter de fiscus niet kan beletten telkens aanmaningen te versturen. Die klachten trek ik in.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 61.949,-- (te weten ƒ 75.402,-- minus ƒ 13.453,--).
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De aanhef van artikel 44m, eerste lid, van de wet luidt: “ Ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, wordt een zelfstandigenaftrek toegepast indien: (…)”.
4.2. Gelet op de in 2.1. weergegeven wettekst komt aan belanghebbende niet de zelfstandigenaftrek toe. Immers, niet zij maar de vennootschap geniet winst uit onderneming en de door de vennootschap aan belanghebbende uitgekeerde winst vormt voor belanghebbende geen winst uit onderneming, maar moet worden gerekend tot haar winst uit aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. Belanghebbende heeft derhalve terecht geen winst aangegeven en heeft reeds daarom geen recht op zelfstandigenaftrek en evenmin op de verhoging van de zelfstandigenaftrek op grond van het tweede lid van artikel 44m van de Wet.
4.3. Anders dan belanghebbende stelt kan aan hetgeen het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen heeft overwogen en beslist in het arrest van 27 juni 1996, nr. C-107/94, BNB 1996/350 (het Asscher-arrest), niet de gevolgtrekking worden verbonden dat een directeur van een vennootschap waarvan hij alle aandelen bezit, recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Evenmin kan steun voor de opvatting van belanghebbende worden gevonden in de conclusie van de Advocaat-Generaal voor genoemd arrest.
4.4. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Diens uitspraak moet worden bevestigd.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 13 februari 2001 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 13 februari 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.