BELASTINGKAMER
Nr. 98/01881
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 68.498,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 8 november 2000 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede B, namens de Inspecteur, vergezeld van C.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende ter zitting afschriften van twee ingevulde bestelformulieren van E b.v.b.a. overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is op 15 december 1995 opgericht door D, haar enig aandeelhoudster en tevens directrice. Belanghebbende houdt zich bezig met het bemiddelen bij het tot stand komen en verzorgen van internationale transporten, in het bijzonder van wijnen en cognac.
2.2. Opdrachtgevers van belanghebbende zijn importeurs van wijn en cognac. Deze importeurs treden in Nederland op als groothandel. De normale gang van zaken is dat een importeur in het land van herkomst wijn of cognac bestelt en vervolgens aan belanghebbende de opdracht geeft voor het transport naar de importeur zorg te dragen. In afwijking daarvan wordt de bestelling soms door belanghebbende geplaatst, in opdracht van de importeur. De getransporteerde wijn of cognac wordt echter nimmer eigendom van belanghebbende en belanghebbende verzorgt nooit zelf het vervoer. Zij schakelt daarvoor een vervoersbedrijf in.
2.3. Belanghebbende verzorgt het transport voor ongeveer 20 percent van de importeurs van wijn en cognac. Zij schakelen belanghebbende in omdat belanghebbende door samenvoeging van lading lagere prijzen kan bedingen van transporteurs dan een individuele importeur zou kunnen.
2.4. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 1995 heeft belanghebbende een reserve gevormd tot dekking van risico’s welke in belangrijke mate worden verzekerd, als bedoeld in artikel 13, eerste lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (verder: de Wet). Deze reserve zal in het vervolg worden aangeduid als: de reserve. De reserve dient blijkens de bij de aangifte gevoegde jaarstukken voor een bedrag van ƒ 118.125,-- ter dekking van het goederen- en transportrisico voor wijn en cognac.
2.5. De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) heeft blijkens een publicatie in Infobulletin 1997, nr. 5 (blz. 191) op basis van een onderzoek geconcludeerd dat importeurs van wijn en gedestilleerd ter zake van het binnenlandse en het buitenlandse transportrisico, een assurantiereserve kunnen vormen en dat de dotering aan die reserve kan geschieden op basis van All-risk condities met een eigen risico van ƒ 250,- per gebeurtenis.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
a. Kan belanghebbende ter zake van goederen- en transportrisico een reserve vormen op de voet van artikel 13 van de Wet.
b. Zo de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: handelt de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel doordat aan wijnimporteurs wel wordt toegestaan een reserve ter zake van transportrisico’s te vormen en aan belanghebbende niet.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Zij hebben daar ter zitting het volgende aan toegevoegd:
Belanghebbende:
Ik begrijp dat het Hof in deze procedure, naast een proceskostenveroordeling, geen veroordeling tot vergoeding van overige schade kan uitspreken. Ik trek daarom mijn verzoek tot vaststelling van een vergoeding voor overige schade in.
Wij werken in opdracht van importeurs van wijn en cognac. Deze importeurs treden in Nederland op als groothandel. Meestal bestelt de opdrachtgever zelf in Frankrijk of elders de wijn en geeft dan aan ons opdracht het transport naar Nederland te regelen. Soms vraagt de opdrachtgever ons de bestelling namens hem te plaatsen. Wij worden echter nooit eigenaar van de wijn en wij verzorgen nooit zelf het vervoer. Wij schakelen daarvoor een vervoersbedrijf in.
Wij verzorgen het transport voor ongeveer 20 percent van de wijnimporteurs, de andere importeurs schakelen zelf een transportbedrijf in. Onze klanten profiteren van het feit dat wij door samenvoeging van lading een vrachtwagen helemaal kunnen vullen en daardoor lagere prijzen kunnen bedingen van transporteurs dan een individuele importeur zou kunnen. Wij verlenen in zekere zin groupagediensten.
In het beroepschrift wordt verwezen naar 87 en 88 van het Wetboek van Koophandel. Die bepalingen zijn weliswaar in 1991 komen te vervallen, maar daarvoor in de plaats zijn inhoudelijk dezelfde regels in het nieuw Burgerlijk Wetboek opgenomen.
Inspecteur:
Belanghebbende kan geen beroep doen op het gelijkheidsbeginsel. Zij is niet gelijk aan een importeur van wijn en gedestilleerd omdat zij niet in wijn of gedestilleerd handelt en niet eigenaar wordt van de wijn en cognac waarvan zij het transport verzorgt.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een ten bedrage van nihil.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Op de belanghebbende die aanspraak maakt op toepassing van een reserve tot dekking van risico's welke in belangrijke mate worden verzekerd, rust de last aannemelijk te maken dat de desbetreffende risico's in belangrijke mate worden verzekerd door naar aard en omvang met de belanghebbende vergelijkbare ondernemers.
4.2. Ter onderbouwing van haar stelling dat vergelijkbare ondernemers het goederen- en transportrisico in belangrijke mate plegen te verzekeren verwijst belanghebbende naar het in onderdeel 2.5. bedoelde FIOD-rapport. Echter, naar de Inspecteur terecht stelt, kan belanghebbende voor de toepassing van artikel 13 van de Wet niet op een lijn worden gesteld met de importeurs van wijn en gedestilleerd waarop het rapport ziet. De onderneming van een importeur van wijn en gedestilleerd is naar haar aard niet vergelijkbaar met die van belanghebbende. Anders dan een dergelijke importeur handelt belanghebbende immers niet in wijn en/of gedestilleerd. Nu belanghebbende overigens geen bewijsmiddelen naar voren heeft gebracht waaruit de juistheid van haar stelling kan volgen, moet daarom worden geoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd het van haar verlangde bewijs te leveren.
4.3. Aan het voorgaande doet niet af de stelling van belanghebbende dat de risico's die zij loopt ter zake van de transporten vergelijkbaar zijn met die van een importeur. Deze stelling heeft immers betrekking op de vergelijkbaarheid van de risico's en niet op de vergelijkbaarheid van de aard van de ondernemingen. Zij kan daarom niet bijdragen aan het in dit verband van belanghebbende verlangde bewijs.
Bovendien heeft belanghebbende deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar artikel 87 en 88 van het Wetboek van Koophandel (oud) en de daarvoor in de plaats gekomen bepalingen in het nieuw Burgerlijk Wetboek is daarvoor onvoldoende.
4.4. Uit het onder 4.2 en 4.3 overwogene volgt tevens dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel moet worden verworpen. Zij heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat in casu sprake is van feitelijk en rechtens gelijke gevallen.
4.5. Derhalve is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. De uitspraak moet worden bevestigd.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 13 februari 2001 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 13 februari 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.