ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/01493
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en de kwalificatie van spierstimulatoren

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, opgelegd door de Inspecteur. De naheffingsaanslag van fl. 8.258,= is opgelegd na bezwaar van belanghebbende, die van mening was dat de door haar geleverde G-apparaten onder het verlaagde belastingtarief vielen. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag, omdat hij van mening was dat de apparaten niet als spierstimulatoren konden worden aangemerkt volgens de geldende wetgeving. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 mei 1999, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door haar gemachtigde en een derde. Het Hof deed op 2 juni 1999 mondeling uitspraak, waarna belanghebbende verzocht om een schriftelijke uitspraak. De zaak draait om de vraag of de G-apparaten, die bedoeld zijn voor het stimuleren van spieren, kunnen worden gekwalificeerd als spierstimulatoren in de zin van de belastingwetgeving. Het Hof oordeelt dat de apparaten niet voldoen aan de definitie van spierstimulatoren, omdat ze geen rechtstreekse prikkels aan de spieren toedienen die noodzakelijk zijn voor het vervullen van een lichaamsfunctie. Het Hof bevestigt daarmee de uitspraak van de Inspecteur en wijst de verzoeken van belanghebbende af, inclusief de vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd op 20 maart 2001 openbaar gemaakt door het Hof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 96/01493
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 juni 1992 tot en met 31 december 1993, aanslagnummer .
1. Ontstaan en loop van het geding
De vorenvermelde naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van fl. 8.258,= aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging.
Na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 75,=.
De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 19 mei 1999 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes echtgenoot A, B, als gemachtigde van belanghebbende, verbonden aan het kantoor te Q van C, tot bijstand vergezeld van D, eveneens verbonden aan dit kantoor, en E, verbonden aan F te R, alsmede, namens de Inspecteur, I, verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Het Hof heeft in deze zaak op 2 juni 1999 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 8 juni 1999 aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft tijdig en op regelmatige wijze verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Ter zake van dit verzoek heeft belanghebbende een recht van fl. 150,= voldaan.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de gedingstukken en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. Belanghebbende, geboren in 1962, dreef vanaf medio 1990 een onderneming, bestaande uit de import van en de (groot)handel in kosmetische apparatuur. Als zodanig was belanghebbende gedurende het tijdvak waarop de naheffing betrekking heeft ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2. Belanghebbende bracht onder de naam ‘G’ apparaten in de handel, die gebruikt worden voor verbetering van gezondheid, lichamelijke schoonheid en conditie. De apparaten zijn uitsluitend bedoeld voor het activeren van spieren, die door middel van elektrische stroom worden gestimuleerd; belanghebbende duidt de apparaten als spierstimulatoren.
2.3. In de door belanghebbende met betrekking tot deze apparaten uitgegeven productinformatie komt onder meer het volgende voor:
“HOE WERKT G
Bij lichamelijke oefening worden de spieren aangespannen. G simuleert deze natuurlijke impulsen door de spieren, in een regelmatig patroon, te laten aan- en ontspannen op een gecontroleerde en aangename manier. Dit werkt als volgt:
STIMULATIE
Een lichte impuls wordt via de pad (contact-kussentje) naar de spier gezonden.
CONTRACTIE (samentrekking)
Wanneer de impulssterkte toeneemt, trekt de spier zich samen, net zoals bij lichamelijke oefening.
RELAXATIE (ontspanning)
Stopt de impuls, dan ontspant de spier zich en de cyclus begint van voren af aan.
G ACTIVEERT UW SPIEREN 450 KEER
G voert deze cyclus in een regelmatig patroon uit zodat Uw spieren 15 oefeningen per minuut ondergaan. (…)”.
2.4. Belanghebbende heeft ter zake van de leveringen van de onderhavige apparatuur gedurende de periode juni 1992 tot en met december 1993 het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet toegepast. Van oordeel zijnde dat ter zake van de onderhavige leveringen het algemene tarief van toepassing is, heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Daarin heeft hij uitsluitend de leveringen betrokken welke belanghebbende gedurende het betreffende tijdvak aan particulieren heeft verricht. Het betreft daarbij leveringen voor een totaalbedrag van fl. 85.799,=, inclusief omzetbelasting.
De naheffingsaanslag is als volgt berekend:
leveringen aan particulieren: fl. 85.799,=
verschuldigd tot en met 30 september 1992: 18,5/118,5 x fl. 47.405,=: fl. 7.400,=
verschuldigd vanaf 1 oktober 1992: 17,5/117,5 x fl. 38.374,=: fl. 5.714,=
totaal verschuldigd: : fl. 13.114,=
reeds afgedragen: 6/106 x fl. 85.799,= : fl. 4.856,=
Na te heffen: : fl. 8.258,=.
De bedragen als zodanig zijn niet in geschil.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of op grond van de bij de Wet behorende tabel I, onderdeel a, post 35 op de leveringen van G-apparaten het verlaagde tarief van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet van toepassing is. Deze vraag spitst zich toe op de vraag of deze apparaten kunnen worden aangemerkt als spierstimulatoren.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is daarentegen van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke zij daartoe hebben aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
3.2.1. Belanghebbende
De onderhavige apparaten bewerkstelligen een rechtstreekse prikkel op de spieren. Het doet er niet toe of ze therapeutisch gebruikt worden of niet. Aanvankelijk is gedacht dat de apparaten alleen aan schoonheidssalons geleverd zouden kunnen worden, maar ook particulieren bleken bereid te zijn er fl. 12.000,= voor te betalen.
Er wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten. Deze kosten bestaan uitsluitend uit de kosten van de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.2.2. De Inspecteur
Blijkens de brochures zijn de apparaten toch meer bestemd voor esthetische doeleinden. Het zijn geen apparaten die in een ziekenhuis worden gebruikt.
Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In zijn arrest van 8 maart 1995, nr. 30 031, onder meer gepubliceerd in BNB 1995/136, heeft de Hoge Raad beslist dat het begrip spierstimulator als bedoeld in de bij de Wet behorende Tabel I, onderdeel a, post 35 naar gangbaar spraakgebruik moet worden uitgelegd.
4.2. In zijn arrest van 29 januari 1997, nr. 32 244, onder meer gepubliceerd in BNB 1997/105, heeft de Hoge Raad overwogen dat juist is het oordeel van het Hof dat naar gangbaar spraakgebruik onder spierstimulator wordt verstaan een toestel dat zodanige prikkels aan de spieren afgeeft, dat deze als gevolg van die prikkels direct tot activiteit worden aangezet dan wel
direct daardoor in gang worden gezet teneinde met de werking van de spier een bepaalde lichaamsfunctie te doen vervullen.
4.3. Naar het oordeel van het Hof kunnen de onderhavige apparaten naar gangbaar spraakgebruik niet worden aangemerkt als spierstimulator daar zij met de door deze apparaten af te geven prikkels spieren niet in gang zetten teneinde deze een bepaalde lichaamsfunctie te doen vervullen. Daaraan doet niet af dat de door de onderhavige apparaten afgegeven prikkels een gunstig effect op het functioneren van de spieren kunnen hebben.
4.4. In het onder 4.2 genoemde arrest is eveneens beslist dat apparaten die de stofwisselingsprocessen in het spierweefsel opwekken, evenmin kunnen worden gerangschikt onder post a.35 van Tabel I, behorende bij de Wet, aangezien naar gangbaar spraakgebruik slechts apparaten die een rechtstreekse prikkel toedienen als spierstimulator kunnen worden aangemerkt.
4.5. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Nu het beroep ongegrond is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
6. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 20 maart 2001 door G.J. van Muijen, voorzitter, M.E. van Hilten en R.J. Koopman, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 maart 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.