ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6866

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/00008
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jubileumuitkering en loonbelasting bij uitgesteld salaris

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2000, staat de jubileumuitkering van een directeur/grootaandeelhouder (dga) centraal. De dga ontving op 2 september 1993 een jubileumuitkering van ƒ 25.000,= ter gelegenheid van zijn dertigjarig dienstverband. Deze uitkering werd berekend op basis van het oorspronkelijke salaris van ƒ 200.000,=, maar er was een gedeelte van het salaris ter grootte van ƒ 100.000,= uitgesteld en pas in 2003 beschikbaar. De Inspecteur van de rijksbelastingdienst betwistte de berekening van de jubileumuitkering, waarbij hij stelde dat de uitkering niet op het oorspronkelijke salaris maar op het uitgestelde salaris gebaseerd moest worden.

Het Hof oordeelde dat de jubileumuitkering niet over het uitgestelde salaris berekend mocht worden, omdat dit salaris in het betreffende jaar niet was genoten in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, wat betekent dat de dga geen belasting verschuldigd was over de jubileumuitkering. Het Hof concludeerde dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur lag, en dat de uitspraak op bezwaar moest worden bevestigd. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de gemachtigde van de belanghebbende en de Inspecteur, waarbij het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

De zaak benadrukt de nuances in de belastingwetgeving met betrekking tot uitgestelde salarissen en de voorwaarden waaronder jubileumuitkeringen belastbaar zijn. Het Hof heeft de relevante artikelen van de Wet LB en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 in overweging genomen, en de uitspraak biedt belangrijke inzichten voor zowel belastingplichtigen als belastingautoriteiten over de behandeling van dergelijke uitkeringen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 99/00008
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen haar naheffingsaanslag voor het jaar 1993, nummer 1.
DE MONDELINGE BEHANDELING:
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 12 juli 2000 te Eindhoven.
Daar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 juli 2000, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.
DE BESLISSING:
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
DE GRONDEN:
1. Op 2 september 1993 is door belanghebbende een jubileumuitkering van ƒ 25.000,= betaald aan haar directeur/grootaandeelhouder (hierna: dga), wegens zijn dertigjarig dienstverband. Deze jubileumuitkering is als volgt berekend: ( ƒ 200.000,= :12 )x 1,5 = ƒ 25.000,=. Dit bedrag is onbelast uitbetaald aan de dga.
2. In 1993 is een gedeelte ter grootte van ƒ 100.000,= van het oorspronkelijk overeengekomen loon van de dga ter grootte van ƒ 200.000,= door belanghebbende uitgesteld. Dit bedrag is, na contant te zijn gemaakt tegen 6% rente, gepassiveerd op de balans en pas vorderbaar en inbaar in het jaar 2003.
3. In geschil is de berekening van de jubileumuitkering. Belanghebbende meent dat het oorspronkelijk vastgestelde salaris over 1993 van ƒ 200.000,= als uitgangspunt voor de berekening dient, terwijl de Inspecteur meent dat het uitbetaalde salaris van ƒ 100.000,= de basis vormt voor de berekening van de jubileumuitkering.
4. Op grond van artikel 11, lid 2, onderdeel b Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) juncto artikel 6, lid 1, onderdeel a Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 worden gratificaties ter gelegenheid van een jubileum niet tot het loon gerekend. De waarde van de uitkering ineens ter gelegenheid van een dertigjarig dienstjubileum van de werknemer mag in dat geval echter niet de waarde van 1,5 maal het loon over een maand overtreffen.
Artikel 10 Wet LB omschrijft het begrip "loon" als al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. In onderhavig geval is een gedeelte van het loon (nog) niet genoten in de zin van artikel 27, lid 5 Wet LB. Over dit gedeelte, het uitgestelde salaris, is ook geen loonbelasting ingehouden. Verder blijkt uit de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening dat het uitgestelde salaris over het jaar 1993, ten bedrage van ƒ 100.000,=, pas in 2003 betaald wordt. Niet is gebleken dat het bedrag eerder ter beschikking van de dga wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel eerder vorderbaar en tevens inbaar wordt.
5. Nu vaststaat dat het uitgestelde salaris in onderhavig jaar niet is genoten in de zin van artikel 10 Wet LB, mag de jubileumuitkering ook niet over dit loon worden berekend.
Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de uitspraak op bezwaar moet worden bevestigd.
PROCESKOSTEN:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 26 juli 2000 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer,
in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 augustus 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van
¦ 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.