ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6501
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorwaardelijke vrijstelling van BPM afgewezen na ambtelijke uitlatingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende en de Inspecteur van de rijksbelastingdienst over de afwijzing van een verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). Belanghebbende, die als vertegenwoordiger voor een Duits bedrijf werkt, had een verzoek ingediend voor een voorwaardelijke vrijstelling van BPM op basis van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992. Dit verzoek werd afgewezen door de Inspecteur, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof.
Tijdens de zitting op 9 juni 2000 werd belanghebbende gehoord, evenals de Inspecteur en een ambtenaar van de douanepost. Belanghebbende stelde dat hij op basis van uitlatingen van de ambtenaar tijdens een onderhoud op 10 juni 1997 het vertrouwen had gekregen dat hij aanspraak kon maken op de vrijstelling. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen toezegging was gedaan die de Inspecteur zou binden. De ambtenaar had aangegeven dat hij geen aanleiding zag om de vrijstelling te verlenen, ondanks dat hij bereid was om naar een oplossing te zoeken.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet in het bewijs van zijn stelling was geslaagd en dat de ambtenaar geen toezegging had gedaan die de belastingadministratie zou binden. De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat belanghebbende bij strikte wetstoepassing geen aanspraak kon maken op de vrijstelling van BPM. De beslissing van het Hof werd op 5 juli 2000 openbaar uitgesproken door mr. A. Bijlsma, lid van de Belastingkamer, in tegenwoordigheid van de waarnemend-griffier.