BELASTINGKAMER
Nr. 96/3058
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van A te M tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te R (verder: de Inspecteur) van de rijksbelastingdienst op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1991.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ 100.000,--.
Na bezwaar heeft het hoofd van voornoemde eenheid de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 60.000,--.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 24 mei 2000 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de heer drs. I, verbonden aan X belastingadviseurs te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heer B, namens de Inspecteur.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.
2.1. Het beroepschrift is gedagtekend 21 november 1996 en is ingekomen bij het Hof op 25 november 1996. Het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1991.
2.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat deze uitspraak op bezwaar is vervat in de kennisgeving van 18 oktober 1996.
2.3. Deze kennisgeving bevat een cijferopstelling in twee kolommen, uitkomende op een door belanghebbende terug te ontvangen bedrag van f 30.000,--. Onder het hoofd "toelichting" wordt vermeld:
"Kennisgeving
De inspecteur heeft u de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1991, nummer 0000.00.000.H.16, opgelegd.
Deze aanslag blijkt te hoog te zijn vastgesteld.
Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met f 30.000.
Toelichting bij uw vastgestelde belastbare inkomen en de nieuwe stand van de oudedagsreserve.
De oude stand van de oudedagsreserve op 1 januari 1991 was f 58.000.
De nieuwe stand op 31 december 1991 is f 58.000.
Deze nieuwe stand is vastgesteld op grond van artikel 44k van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.".
In de kennisgeving wordt niet van enig bezwaarschrift gerept, evenmin wordt in de kennisgeving het woord "uitspraak" gebruikt of melding gemaakt van de mogelijkheid van instellen van beroep.
2.4. Voorafgaande aan de kennisgeving is aan de gemachtigde van belanghebbende door de Inspecteur op 10 juli 1996 een brief gestuurd. In de aanhef van deze brief staat vermeld:
"Betreft
Uitspraak op een bezwaarschrift".
In deze brief wordt vermeld dat het bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn ontvangen is en daarom ontvankelijk is. Vervolgens wordt een samenvatting van het bezwaar gegeven en dan een beoordeling van het bezwaar, welke uitmondt in een cijfermatige verwerking van de correcties. De brief eindigt aldus:
"Beslissing op het bezwaar
Het inkomen moet worden vastgesteld op f 57.000.
De winst voor de fiscale oudedagsreserve bedraagt f.67.000.".
In een post scriptum wordt het volgende vermeld:
"Let op! Het is mogelijk in beroep te gaan tegen een uitspraak op een bezwaarschrift. Zie hiervoor de bijgevoegde toelichting.".
2.5. Naar het oordeel van het Hof vormt de brief van 10 juli 1996 de uitspraak op bezwaar waartegen belanghebbende op de voet van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst: 1997) beroep heeft ingesteld.
2.6. Anders dan belanghebbende in zijn pleitnota stelt was de uitspraak op bezwaar niet pas volledig en kompleet na toezending van de kennisgeving. De uitspraak op bezwaar van 10 juli 1996 was reeds volledig en kompleet. De omstandigheid dat in de uitspraak het inkomen wordt vastgesteld en niet het belastbaar inkomen doet hieraan niet af nu er kennelijk geen sprake was van met het inkomen te verrekenen verliezen, zodat het inkomen gelijk was aan het belastbaar inkomen. Evenmin doet hieraan af dat in de uitspraak op bezwaar van 10 juli 1996 het bedrag van de aanslag en het uiteindelijk te betalen bedrag niet worden vermeld. Voldoende is immers dat met de beslissing van de Inspecteur de maatstaf van heffing en de overigens voor de heffing van belang zijnde gegevens vaststaan. Gesteld noch gebleken is dat er na de uitspraak op bezwaar van 10 juli 1996 onzekerheid resteerde omtrent een en ander. De financiële gevolgen van de uitspraak waren derhalve voor belanghebbende volledig kenbaar.
2.7. Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep niet binnen de daartoe in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn is ingesteld.
2.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor het achterwege laten van niet-ontvankelijkverklaring op de grond dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.9. Het beroep moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken
Het Hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld op 22 juni 2000 door R.J. Koopman, lid voor voormelde kamer, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 22 juni 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.