ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6053

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/02390
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en kwijtscheldingsbesluit

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988, opgelegd aan belanghebbende X door de Inspecteur. De navorderingsaanslag is berekend op een belastbaar inkomen van ƒ 200.000, met een vermindering van de belasting door investeringsbijdragen van ƒ 10.000. De Inspecteur heeft een verhoging van de nagevorderde belasting van 100% toegepast, waarvan 50% is kwijtgescholden. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag beroep aangetekend bij het Gerechtshof te Arnhem, dat de aanslag heeft gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

De eerste mondelinge behandeling na verwijzing vond plaats op 31 januari 1997, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. T. van T Belastingadviseurs. De Inspecteur was vertegenwoordigd door mr. A. Tijdens deze zitting werd getuige K gehoord, die een verklaring aflegde over de datum van een offerte. Na een briefwisseling tussen het Hof en partijen, vond een tweede mondelinge behandeling plaats op 24 maart 1999. Het Hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de stukken en het verhandelde ter zittingen.

De kern van het geschil was of belanghebbende vóór 29 februari 1988 een verplichting is aangegaan voor de aanschaf van een bedrijfswagen van het merk MAN ter waarde van ƒ 155.000. Belanghebbende stelde dat dit het geval was, terwijl de Inspecteur dit ontkende. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan deze verplichting had voldaan, en heeft de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit gehandhaafd. De uitspraak werd op 19 april 2000 gedaan door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 96/02390
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te S (Gld) tegen de hem door het hoofd van de eenheid ondernemingen te A van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988, aanslagnummer 000000000, en tegen het kwijtscheldingsbesluit betreffende de in de aanslag begrepen verhoging.
1. Ontstaan en loop van het geding
De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 200.000,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van ƒ 10.000,--, met toepassing van een verhoging van de nagevorderde belasting met 100 percent, waarvan de Inspecteur bij besluit 50 percent heeft kwijtgescholden.
Belanghebbende is tegen die navorderingsaanslag en dat besluit in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat die navorderingsaanslag heeft gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 september 1996, nr. 31.500, (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het arrest.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak na verwijzing heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 januari 1997 te 's-Hertogenbosch (voor wat betreft de enkelvoudige belasting in raadkamer en voor wat betreft de verhoging in het openbaar). Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, mr. T., verbonden aan T Belastingadviseurs te V, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. A namens de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Ter zitting is voorts verschenen de heer K, wonende te Apeldoorn, die als getuige is gehoord. Van dit getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot belanghebbende gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2°, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.
De tweede mondelinge behandeling van de zaak na verwijzing heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 maart 1999 te 's-Hertogenbosch (voor wat betreft de enkelvoudige belasting in raadkamer en voor wat betreft de verhoging in het openbaar). Aldaar zijn wederom verschenen en gehoord belanghebbende, mr. T. verbonden aan T Belastingadviseurs te V, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. A namens de Inspecteur.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 1.1 en 1.2 van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem.
Voorts stelt het Hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zittingen na verwijzing, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. In onderdeel 1.2 van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem moet voor het woord "afzegging" gelezen worden "afzegening".
2.2. Blijkens de ambtsedige verklaring van 17 juni 1992 verklaarde K ten aanzien van de bij het FIOD-rapport van 26 oktober 1992 gevoegde bijlage 1-A:
"Er staat 26 februari 1988 op, maar ik kan niet met zekerheid zeggen of het ook op die dag gebeurd is."
2.3. Van de onder 2.2 genoemde bijlage 1-A is het origineel als bijlage 24 A-1 bij brief van 10 oktober 1997 van belanghebbende aan het Hof gezonden. Dit stuk (hierna: stuk
24 A-1) behoort tot de gedingstukken. Op het stuk staat rechts bovenaan het vakje "offerte" en niet het vakje "order" aangekruist.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende vóór 29 februari 1988 een verplichting is aangegaan, als bedoeld in artikel 61a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1988; hierna: de Wet) ter zake van de aanschaffing van een bedrijfswagen van het merk MAN ten bedrage van
ƒ 155.000,--.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Partijen zijn het erover eens dat indien deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord, de navorderingsaanslag moet worden vernietigd en dat indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, de navorderingsaanslag (inclusief verhoging) moet worden gehandhaafd en het kwijtscheldingsbesluit moet worden bevestigd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
De Inspecteur heeft ter zitting van 24 maart 1999 medegedeeld dat hij wel wil geloven dat K, indien hij nogmaals als getuige zou worden verhoord, zou verklaren hetgeen in de 4e en 5e alinea van bladzijde 2 van de brief van belanghebbende van 10 oktober 1997 is vermeld.
Belanghebbende heeft ter zitting van 31 januari 1997 nog medegedeeld dat hij een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten wenst en ter zitting van 24 maart 1999 dat hij zijn aanbod om K nogmaals als getuige te laten verhoren, intrekt.
Overigens hebben partijen ter zittingen na verwijzing geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslag (inclusief verhoging) en bevestiging van het kwijtscheldingsbesluit.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Belanghebbende, op wie ter zake de bewijslast rust,
heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij vóór 29 februari 1988 een verplichting is aangegaan, als bedoeld in artikel 61a,
lid 1, van de Wet ter zake van de aanschaffing van een bedrijfswagen van het merk MAN ten bedrage van ƒ 155.000,--.
4.2. Het Hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Het rapport van de FIOD van 26 oktober 1992 (dossiernummer 91058) en de onder 2 vermelde feiten wijzen in de richting dat aan de datum 26 februari 1988, welke op de bij dat rapport gevoegde bijlagen 1-A, 1-B, 2, 3, 4, 5 en 6 voorkomen, geen waarde kan worden toegekend.
4.3. Ter zitting van 31 januari 1997 heeft getuige K verklaard dat de offerte (bijlage 1-A) wel op 26 februari 1988 is opgemaakt en op dezelfde dag door hem en belanghebbende is ondertekend en voorts dat met de ondertekening van de offerte belanghebbende deze aanvaardde en de koopovereenkomst tot stand kwam.
Ondanks deze verklaring is naar het oordeel van het Hof, gelet op de eerdere verklaring van K (zie 2.2), onvoldoende aannemelijk geworden dat de dagtekening van de offerte juist is. Bovendien is de conclusie van K dat met de ondertekening van de offerte door belanghebbende de koopovereenkomst tot stand kwam niet in overeenstemming met het feit dat rechts bovenaan het vakje "offerte" en niet het vakje "order" is aangekruist, zodat de conclusie van K naar 's-Hofs oordeel onjuist is.
4.4. Gelet op het voorgaande moet de onder 3.1 vermelde vraag ontkennend worden beantwoord.
Gelet op 3.1 laatste volzin moet derhalve worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het Hof handhaaft de navorderingsaanslag (inclusief verhoging) en bevestigt het kwijtscheldingsbesluit.
Aldus vastgesteld op 19 april 2000 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Huiskes en
R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 april 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.