ECLI:NL:GHSGR:2012:BY8287

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.406-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris bij onjuiste akte van levering

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een notaris, [geïntimeerde], die betrokken was bij het opstellen van een koopovereenkomst en het verlijden van een akte van levering van een onroerende zaak. Blokland Holding B.V. (hierna: Blokland) was de eigenaar van de onroerende zaak, maar de akte vermeldde ten onrechte Blokland Service B.V. als verkoper. Blokland heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door deze fout. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij Blokland op 20 januari 2004 gedagvaard werd door de kopers van de onroerende zaak, die hen beschuldigden van verontreiniging. De rechtbank Dordrecht heeft de vorderingen van de kopers afgewezen, maar Blokland heeft in 2010 [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de gemaakte advocaatkosten in deze procedure.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Blokland niet heeft voldaan aan haar klachtplicht zoals bedoeld in artikel 6:89 BW, wat betekent dat zij niet tijdig heeft geklaagd over de fout in de akte. De grieven van Blokland, die zich richtten tegen de afwijzing van haar vorderingen door de rechtbank, konden niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd en Blokland veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige klachtplicht in het civiele recht en de verantwoordelijkheden van notarissen bij het opstellen van juridische documenten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200.093.406/01
Rolnummer rechtbank : 88964 / HA ZA 10-2741
arrest d.d. 9 oktober 2012
inzake
BLOKLAND HOLDING BV,
gevestigd te Arkel,
appellante,
hierna te noemen: Blokland,
advocaat: mr. R.F. Vogel te Leusden,
[geïntimeerde]
wonende te Arkel,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: J.P. van Heering te ’s-Gravenhage.
Het geding
Voor het verloop van het geding tot aan 15 november 2011 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest werd een comparitie van partijen bevolen, welke comparitie geen doorgang heeft gevonden. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Blokland vier grieven aangevoerd. Blokland heeft op 23 januari 2012 het dossier van de hierna onder 1.6. vermelde, bij de rechtbank Dordrecht gevoerde procedure (onder nummer 52629 HA ZA 04-2078) ter griffie van dit hof gedeponeerd. Hiervan is een akte van depot opgemaakt. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Na beraad hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Blokland heeft geen grieven gericht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank Dordrecht in het bestreden vonnis van 18 mei 2011 onder 2, zodat het hof ook van deze feiten uit zal gaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. Blokland is directeur en enig aandeelhouder van Blokland Service B.V. (hierna: Blokland Service).
1.2. [geïntimeerde] was als notaris betrokken bij het opstellen van een koopovereenkomst en het verlijden van een akte van levering op 31 maart 2003, waarbij door Blokland Service een loods met terrein en verdere aanbehoren te Arkel (hierna: de onroerende zaak) werd verkocht en geleverd aan L.J.P. van Poll Holding B.V. (hierna: Van Poll.). Van Poll heeft de onroerende zaak doorverkocht en geleverd aan P. Kruis (hierna: Kruis).
1.3. Ten tijde van de verkoop en levering was niet Blokland Service, maar Blokland eigenares van de onroerende zaak.
1.4. Bij brief van 24 december 2002, gericht aan [geïntimeerde], heeft de directeur van Blokland in reactie op de conceptkoopovereenkomst laten weten dat Blokland in plaats van Blokland Service als verkoper van de onroerende zaak moest worden vermeld.
1.5. Bij brief van 2 januari 2003 heeft de (toenmalige) raadsman van Van Poll aan de (toenmalige) raadsman van (onder anderen) Blokland onder meer het volgende geschreven:
“(…) Inmiddels heeft de behandelend notaris laten weten dat recherche bij het Kadaster heeft uitgewezen dat Blokland Service B.V. als eigenaar van het bewuste pand staat geregistreerd en niet Blokland Holding B.V. zoals uw cliënten onder punt 1 van hun brief d.d. 24 december 2002 aangeven. Enkel Blokland Service B.V. kan als verkoper in de koopovereenkomst wordt opgenomen. Ik vertrouw erop dat u uw cliënten hierover zult berichten. (…)”
1.6. Kruis en Van Poll hebben Blokland, Blokland Service en de bestuurders van Blokland op 20 januari 2004 gedagvaard voor de rechtbank Dordrecht wegens vermeende verontreiniging van de onroerende zaak. De vorderingen van Kruis en Van Poll tegen Blokland en haar bestuurders, alsmede de vordering van Kruis tegen Blokland Service zijn afgewezen bij vonnis van 29 december 2004 (zo blijkt uit het door Blokland ter griffie gedeponeerde procesdossier). De vordering van Van Poll tegen Blokland Service is uiteindelijk ook afgewezen, en wel bij vonnis van 11 juli 2007.
1.7. In 2006 heeft [geïntimeerde] aan Blokland een concept rectificatieakte van de onder 1.2. bedoelde akte verzonden, met als bijlage een volmacht. Blokland heeft daarop niet gereageerd.
1.8. Blokland heeft [geïntimeerde] bij brief van 9 augustus 2010 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door de fout in de akte van levering van 31 maart 2003 heeft geleden. [geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2. In eerste aanleg heeft Blokland gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Blokland geleden schade, op te maken bij staat. Blokland heeft daartoe gesteld dat [geïntimeerde] een beroepsfout heeft gemaakt en daarmee onrechtmatig jegens Blokland heeft gehandeld, door de akte van levering van de onroerende zaak te verlijden met daarin een beschikkingsonbevoegde verkoper. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van Blokland afgewezen. Zij overwoog daartoe dat Blokland niet heeft voldaan aan haar klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW.
4. De grieven van Blokland richten zich alle tegen deze afwijzing van de vorderingen op grond van artikel 6:89 BW. Deze grieven behoeven geen behandeling, nu zij gelet op de devolutieve werking van het appel hoe dan ook niet tot een ander dictum kunnen leiden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5. Uit de memorie van grieven, bezien in samenhang met de inleidende dagvaarding en het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg leidt het hof af dat de door Blokland gestelde schade is gelegen in de door Blokland Service (inleidende dagvaarding sub 23) en/of Blokland (inleidende dagvaarding sub 25) gemaakte advocaatkosten in de onder 1.6. bedoelde procedure wegens verontreiniging. Voor zover Blokland (mede) vergoeding van de door Blokland Service gemaakte kosten vordert – stellende dat Blokland Service niet in voormelde procedure zou zijn betrokken als [geïntimeerde] geen beroepsfout zou hebben gemaakt – voert [geïntimeerde] terecht aan (CvA sub 17 e.v. en MvA sub 19) dat niet valt in te zien waarom Blokland Holding recht zou hebben op een vergoeding van kosten die door Blokland Service zijn gemaakt. Blokland onderbouwt dit ook niet.
Voor zover Blokland vergoeding van haar eigen advocaatkosten vordert, kan deze vordering evenmin slagen. Blokland verwijst in dit verband naar een in augustus 2002 gesloten vaststellingsovereenkomst (productie 1 bij MvG), waarbij Blokland zich destijds had verplicht de onroerende zaak aan Van Poll te leveren en waarin was opgenomen dat partijen elkaar finale kwijting verleenden ter zake van alle tussen hen bestaande geschillen. Als Blokland de onroerende zaak aan Van Poll had geleverd, had Blokland een beroep kunnen doen op die clausule, zo begrijpt het hof de stellingen van Blokland. Het hof kan Blokland hierin niet volgen. Niet valt in te zien waarom het al dan niet op Van Poll kunnen verhalen van de gestelde advocaatkosten in de in 2004 aanhangig gemaakte procedure zou afhangen van het al dan niet een beroep kunnen doen op bedoelde kwijtingsclausule uit 2002, respectievelijk waarom dit laatste weer zou afhangen van het al dan niet als leverende partij vermeld zijn in de akte van maart 2003. Elke toelichting ontbreekt. Zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd is ook onduidelijk hoe de in 2004 gestarte procedure onder de werking van de in 2002 overeengekomen finale kwijting ten aanzien van “alle reeds bestaande geschillen” zou kunnen vallen. Tot slot is van belang dat, voor zover al juist zou zijn dat Blokland de gestelde advocaatkosten alleen op Van Poll kan verhalen als zij de onroerende zaak had geleverd, Blokland niet heeft weersproken dat zij de schade aan zichzelf te wijten heeft omdat zij de levering had kunnen bekrachtigen dan wel alsnog een volmacht had kunnen geven aan Blokland Service om de onroerende zaak namens haar over te dragen (stelling [geïntimeerde] bij CvA sub 50).
7. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat Blokland in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Blokland in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 284,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.E.A.M. van Waesberghe en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.