ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6302

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-11-00697
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag loonheffing en boetebeschikking bij belanghebbende zonder ingediende aangifte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag loonheffing die aan belanghebbende was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 123.762 opgelegd, samen met een boete van € 56 en heffingsrente van € 120, omdat belanghebbende geen aangifte loonheffing had ingediend en geen administratie ter inzage had verstrekt. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist.

Belanghebbende, een besloten vennootschap, had geen aangifte gedaan en stelde dat dit te wijten was aan de vorige boekhouder. Het Hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslag berustte op een redelijke schatting, en dat belanghebbende niet had aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.

De zaak benadrukt het belang van het indienen van aangiften en het bijhouden van een deugdelijke administratie, en dat het risico van het niet voldoen aan deze verplichtingen voor rekening van de belastingplichtige komt. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00697
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 17 oktober 2012
in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X], gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 augustus 2011, nummers AWB 10/5198, betreffende de na te melden naheffingsaanslag en beschikkingen.
Naheffingsaanslag en beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd naar een bedrag van € 123.762. Tevens is bij beschikking een boete van € 56 opgelegd en is bij beschikking € 120 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft hiertegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4. De rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij voor eiser respectievelijk verweerder dien te worden gelezen belanghebbende onderscheidenlijk de Inspecteur:
“- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 437 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.”
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 454. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen met kenmerk BK-11/00695 en BK-11/00696. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld dan wel op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan. Daarbij gaat het Hof uit van de navolgende feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld en waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is omschreven:
“1. Eiseres heeft over het betreffende tijdvak geen aangifte loonheffing ingediend en geen loonheffing afgedragen.
2. Op 7 september 2009 is een boekenonderzoek gestart bij de directeuraandeelhouder van eiseres [X] handelend onder de naam [A] B.V. i.o., diens andere onderneming [B] B.V en eiseres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van het rapport van 20 november 2009 dat naar aanleiding van dit boekenonderzoek is opgesteld (hierna: het controlerapport).
3. Eiseres heeft haar administratie over (het eerste deel van) 2009 tijdens het boekenonderzoek niet overgelegd. Eiseres heeft de administratie ook niet op een later moment overgelegd.
4. In het controlerapport staat onder "4.6 Loonheffingen [X] B.V." vermeld:
"In 2007 en 2008 was [A] B.V. i.o. de onderneming waarvan [B] B.V. personeel inleende. In 2009 is het personeel ingeleend middels [X] B.V. Volgens de heer [X] is er geen administratie van [X] B.V. (meer) aanwezig voor de berekening van de betaalde lonen en de daarop gebaseerde te betalen loonheffingen over het jaar 2009.
In verband hiermee wordt de berekening gemaakt aan de hand van de verhouding tussen omzet van [B] B.V. en de loonheffingen over het jaar 2008 van [A] B.V.i.o. (de ingeleende werknemers).
Omzet ex btw 2008: loonheffingen 2008:
[B] B. V. € 2.920.878
[A] B.V.i.o. € 282.915
Verhouding 282.915/2.920.878= 9.68%
Omzet ex btw 2009: loonheffingen 2009:
"[B] B.V. € 1.366.344
[X]. B.V. € 132.262
9.68% van € 1.366.344 = € 132.262
Totaal loonheffingen 2009: € 132.262
Totaal opgelegde aanslagen 2009: € 8.500
Naheffing loonheffingen 2009: € 123.762"
5. In onderdeel 6.2 van het controlerapport is vermeld dat een verzuimboete van € 56 zal worden opgelegd.”
3.2. In aanvulling op het vorenstaande heeft het Hof nog de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is blijkens een online opgave van de Kamer van Koophandel op 13 juli 2011 ontbonden.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4.2. Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat zij zich niet herkent in het beeld dat de rapporten van de Arbeidinspectie van 6 oktober 2009 en 20 november 2009 van haar schetst. Haar versie van het rapport van 6 oktober 2009 wijkt af van het rapport van de Arbeidsinspectie dat de Inspecteur in het geding heeft gebracht. Er is wel degelijk aangifte loonbelasting gedaan. Mocht dat niet het geval zijn dan is zulks te wijten aan de vorige boekhouder die deze aangifte niet heeft gedaan ondanks het feit dat hij daartoe alle administratieve bescheiden voorhanden had. Voorts is er een betaling gedaan op 20 oktober 2008 tot een bedrag van € 86.642 waarvan de Arbeidsinspectie geen melding maakt. Tot slot heeft de gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling van het beroep het standpunt van belanghebbende niet goed kunnen verwoorden.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij heeft daartoe ondermeer opgemerkt dat de beide rapporten welke belanghebbende noemt een concept versie respectievelijk de definitieve versie van het onderzoeksrapport zijn.
Voorts is het bedrag van de naheffing redelijk berekend op een bedrag van € 132.262 nu een andere berekening op basis van extrapolatie van de cumulatieve loonheffing over de eerste acht weken op een bedrag van € 156.604 uitkomt.
Het verzuim van de toenmalige boekhouder is niet langer relevant nu niet langer sprake is van een boete. Vaststaat dat de aangifte niet is gedaan.
De gestelde gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft niet tot gevolg dat de naheffingsaanslagen niet juist zouden zijn.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot – naar het Hof begrijpt – vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingaanslag en vernietiging van de beschikking heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij voor eiseres respectievelijk verweerder dien te worden gelezen belanghebbende onderscheidenlijk de Inspecteur:
“12.Vaststaat dat eiseres voor het onderhavige tijdvak in 2009 geen aangifte loonheffing heeft ingediend. Derhalve heeft eiseres voor dit tijdvak niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 27, onderdeel a, van de AWR. Voorts staat vast dat eiseres geen administratie ter inzage heeft verstrekt. Dat, zoals eiseres stelt, de"administratie teloor is gegaan of door de vorige administrateur is achtergehouden, wat daar verder ook van zij, komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van eiseres. In dit verband wijst de rechtbank voorts op artikel 54 van de AWR. Van overmacht in de zin van het laatste zinsdeel van deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Derhalve moet· eiseres voor de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast geacht worden niet volledig te hebben voldaan aan haar administratieve verplichtingen in de zin van artikel 52 van de AWR.
13. Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard, tenzij eiseres doet blijken - hetgeen wil zeggen dat zij overtuigend moet aantonen - dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag onjuist is.
14. Eiseres heeft geen feiten gesteld, laat staan overtuigend aangetoond, die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
15. De rechtbank is van oordeel, dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is in de berekening zoals hiervoor weergegeven onder 4 uitgegaan van de verschuldigde loonheffing over heel 2009 en ziet de naheffingsaanslag slechts op het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, in zijn verweerschrift heeft verweerder onweersproken gesteld dat de verschuldigde loonheffing over heel 2009 ten minste € 313.215 bedroeg. De nageheven belasting (€ 123.762) is aanzienlijk minder dan de helft van dit bedrag.
16. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de boetebeschikking kan vervallen. De rechtbank sluit zich hierbij aan en zal het beroep daarom gegrond verklaren.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt deze uitspraak en de gronden waarop zij steunt tot de zijne. Van de zijde van belanghebbende zijn naar het oordeel van het Hof geen feiten en/of omstandigheden dan wel juridische argumenten aangedragen welke tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden dan waartoe de rechtbank is gekomen.
7.2. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, mr. J.J.J. Engel en mr. drs. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op
17 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.