1. Met inachtneming van grieven 1 en 2 (met welke grieven rekening is gehouden bij de formulering van de hierna onder 1.7. en 1.21. vermelde feiten), stelt het hof vast dat het in deze zaak om het volgende gaat.
1.1. Bij [appellant] (geboren op [datum]) is op achtjarige leeftijd de diagnose PDD-NOS vastgesteld, een stoornis in het autistisch spectrum. Met name vanaf zijn vijftiende levensjaar is bij [appellant] sprake van ernstige gedragsproblemen. Deze problemen hebben ertoe geleid dat de strafrechter in oktober 2005 aan [appellant] een taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden heeft opgelegd met een proeftijd van twee jaar, wegens onder meer diefstal en vernieling. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie werd als bijzondere voorwaarde verbonden dat hij zich diende te houden aan de voorschriften en aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg te Groningen (hierna: BJZ).
1.2. Bij beschikking van 30 november 2005 van de kinderrechter te Groningen (hierna: de kinderrechter) is [appellant] (toen 16 jaar oud) op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen met ingang van 30 november 2005 voorlopig onder toezicht geplaatst van BJZ voor de duur van drie maanden en is een machtiging verleend tot (spoed)uithuisplaatsing van [appellant] in een justitiële jeugdinrichting met ingang van dezelfde datum. De reden hiervoor was dat hij thuis niet meer te handhaven was en vrijwillige hulpverlening niet langer toereikend bleek.
1.3. Op 7 december 2005 is [appellant] in het kader van de uithuisplaatsing in afwachting van plaatsing in een behandelinrichting geplaatst in de gesloten Justitiële Jeugdinrichting Het Poortje, locatie De Waterpoort, te Groningen (hierna: Het Poortje).
1.4. Bij beschikking van 19 december 2005 heeft de kinderrechter de onder 1.2. bedoelde voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing bekrachtigd en [appellant] met ingang van 1 maart 2006 onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van negen maanden, dus tot 1 december 2006. De kinderrechter heeft voorts bepaald dat een psychologisch onderzoek diende plaats te vinden dat binnen drie maanden moest worden afgerond.
1.5. Bij brief van 22 december 2005 heeft BJZ psycholoog drs. [Naam] (hierna: [de psycholoog]) verzocht om [appellant] te onderwerpen aan een psychodiagnostisch onderzoek.
1.6. Bij beschikking van 15 februari 2006 heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] verlengd tot 30 maart 2006.
1.7. Op 21 februari 2006 heeft Het Poortje de ouders van [appellant] ingelicht over de mededelingen van een meerderjarige groepsgenoot van [appellant] aan een medewerker van Het Poortje aangaande door die groepsgenoot bij [appellant] verrichte seksuele handelingen.
1.8. In het rapport van psycholoog [de psycholoog] van 24 februari 2006 staat onder meer het volgende vermeld:
"[appellant] is gebaat bij een zeer consequente aanpak: rechtlijnig, en eenduidig en met zeer veel structuur, waarbij hij precies weet wat er van hem verwacht wordt en die zaken tevens tot een goed einde kan brengen. (...) Aangezien hij de gevolgen van zijn doen en laten niet overzien kan en hij niet in kan zien hoe ernstig zijn klachtgedrag is, of kan uitpakken, wordt een plaatsing in een gesloten residentiële instelling geadviseerd. Te denken valt aan de Glen Mills school, omdat deze een militaristische en praktische benadering heeft, met veel fysieke/sportieve uitdagingen en inspanning en tevens doorstroommogelijkheden naar defensie. (...) Volgens ons voldoet hij aan de toelatingscriteria, maar indien dat niet het geval is, zou er naar een vergelijkbare residentiële gesloten setting kunnen worden uitgekeken (...)."
1.9. BJZ heeft [appellant] bij brief van 2 maart 2006 aangemeld bij het Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voor behandeling in een justitiële jeugdinrichting.
1.10. Op 7 maart 2006 heeft BJZ een indicatiebesluit genomen, waarin onder meer staat vermeld, zakelijk weergegeven, dat de crisisplaatsing van [appellant] in Het Poortje moet worden gecontinueerd totdat er een vervolgplek is op een gesloten behandelinginrichting.
1.11. Dezelfde dag, 7 maart 2006, is [appellant] binnen Het Poortje overgeplaatst naar een groep met civielrechtelijk geplaatsten (zo blijkt uit de hierna te noemen beschikking van 15 maart 2006).
1.12. Bij verzoekschrift van 10 maart 2006 hebben de ouders van [appellant] de DJI verzocht om [appellant] met spoed over te plaatsen naar de Glenn Mills School of een vergelijkbare gesloten residentiële setting. Daarbij hebben zij nadrukkelijk gewezen op de volgens hen als gevolg van het zedenmisdrijf (zie onder 1.7.) voor [appellant] ontstane onhoudbare situatie in Het Poortje.
1.13. Bij beschikking van 15 maart 2006 heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 30 maart 2006 verlengd met één maand. De kinderrechter heeft BJZ verzocht inlichtingen te verschaffen omtrent de visie van de jeugdreclassering op overplaatsing van [appellant] naar de Glenn Mills School via het strafrechtelijke circuit, dit vanwege het feit dat was gebleken dat civielrechtelijk geplaatste jeugdigen daar slechts tot hun 16,5de jaar geplaatst kunnen worden.
1.14. De Selectiefunctionaris Individuele Jeugdzaken bij de DJI (hierna: de selectiefunctionaris) heeft [appellant] op 27 maart 2006 aangemeld bij de rijksinrichting Den Engh te Den Dolder (hierna: Den Engh).
1.15. Bij brief van 11 april 2006 heeft de advocaat van [appellant] de Staat aansprakelijk gesteld voor de door [appellant] geleden schade als gevolg van het uitblijven van plaatsing in een voor hem geschikte behandelsetting. Ook heeft de advocaat van [appellant] de Staat verzocht om [appellant] per ommegaande te plaatsen in rijksinrichting voor jeugdigen De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: De Hartelborgt).
1.16. Bij brief van 19 april 2006 heeft Den Engh aan de selectiefunctionaris bericht dat [appellant] vanwege de aard van zijn problematiek en zijn behoefte aan een individuele behandeling niet tot de doelgroep behoort van Den Engh en daarom niet voor plaatsing in Den Engh in aanmerking komt.
1.17. Bij beschikking van 26 april 2006 heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 30 april 2006 verlengd met vijf maanden, dus tot 30 september 2006. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat [appellant] zo spoedig mogelijk in een gesloten behandelsetting dient te worden geplaatst en dat de ouders van [appellant] de voorkeur geven aan plaatsing op de Glenn Mills School of in Den Engh. Ook heeft de kinderrechter overwogen dat is gebleken dat BJZ niet wenst mee te werken aan plaatsing op de Glenn Mills School via het jeugdreclasseringscircuit, omdat BJZ van mening is dat de bij [appellant] gestelde diagnose PDD-NOS hiervoor een contra-indicatie vormt. De kinderrechter heeft alle betrokkenen opgeroepen om in onderling overleg te komen tot een spoedige plaatsing van [appellant] in een voor hem adequate behandelplaats.
1.18. Bij brief van 26 april 2006 heeft de advocaat van de Staat aan de advocaat van [appellant] bericht dat er gelet op de gestelde diagnose, het indicatiebesluit en de afwijzing van Den Engh, twee mogelijkheden bestaan om [appellant] in een geschikte behandelsetting te plaatsen, te weten plaatsing per direct in de gesloten behandelinrichting Rentray te Lelystad (hierna: Rentray), waarbij een psychiater zal beoordelen of hulp van buitenaf moeten worden ingeschakeld, of plaatsing in de behandelkliniek van Het Poortje per juni of juli 2006.
1.19. De ouders van [appellant] hebben de Staat laten weten geen van beide voorgestelde behandelinstellingen geschikt te vinden voor [appellant].
1.20. Bij vonnis in kort geding van 10 mei 2006 heeft de voorzieningenrechter te Groningen op vordering van de ouders van [appellant] de Staat veroordeeld tot plaatsing binnen veertien dagen van [appellant] in de behandelsetting van De Hartelborgt, alsmede tot betaling van een bedrag van € 700,- bij wijze van voorschot op de naar verwachting door de bodemrechter toe te kennen immateriële schadevergoeding.
1.21. De ouders van [appellant] hebben hierna ingestemd met plaatsing van [appellant] in Rentray, naar hun mening noodgedwongen wegens de lange wachtlijsten bij De Hartelborgt. Plaatsing in Rentray genoot hun voorkeur boven voortzetting van het verblijf van [appellant] in Het Poortje.
1.22. Op 12 mei 2006 is [appellant] overgeplaatst naar Rentray.
1.23. Bij beschikking van 13 september 2006 heeft de kinderrechter te Groningen de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] verlengd tot 15 november 2006. De kinderrechter heeft onder meer het volgende overwogen:
"[appellant] verblijft sinds 12 mei jl. in de Rentray. Hier is zijn situatie verbeterd. De begeleiding in de Rentray is beter afgestemd op zijn problematiek en sluit aan bij de conclusie en het advies uit het psychologisch onderzoek (...). De behandeling van [appellant] is nog niet gestart, hetgeen de ouders betreuren omdat hij over een aantal maanden meerderjarig wordt en de ondertoezichtstelling dan dus afloopt. Tot op heden is er zelfs nog niets bekend over het soort behandeling en het vervolgtraject, hetgeen voor veel onduidelijkheid zorgt bij zowel [appellant] als zijn ouders."
1.24. Hierna is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellant] nog één keer verlengd, en wel tot 27 december 2006. Op 26 december 2006 is de plaatsing van [appellant] in Rentray beëindigd. [appellant] heeft vervolgens deelgenomen aan een begeleid kamertraject. Inmiddels woont hij zelfstandig.
1.25. De onder 1.7. bedoelde groepsgenoot van [appellant] is door het openbaar ministerie strafrechtelijk vervolgd voor (onder meer) verkrachting van [appellant]. Bij arrest van 19 november 2007 heeft het gerechtshof te Leeuwarden deze persoon gemotiveerd vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.