GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200.074.114/01
Rolnummer Rechtbank : 346044/HA ZA 09-2841
arrest van 25 september 2012
[appellant]
wonende te Maasdijk, gemeente Westland,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
1. [geïntimeerde sub 1],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1],
niet verschenen,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te Honselersdijk, gemeente Westland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 2],
advocaat: mr. K. Renssen te ’s-Gravenzande.
Bij exploot van 12 augustus 2010 is [appellant] (onder intrekking van het exploit van 19 juli 2010) in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 juni 2010. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, die door [geïntimeerde sub 2] bij memorie van antwoord, met producties, is bestreden.
Vervolgens hebben partijen, onder overlegging van hun procesdossiers, arrest gevraagd.
Beoordeling van het beroep
1. De door de rechtbank in rov. 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet weersproken, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
2. [appellant] vordert in deze procedure de medewerking van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aan de overdracht van één aandeel in de vennootschap Stek- en Bewortelingsbedrijf Westland B.V. (hierna: SBBW), welk aandeel valt in de nog niet verdeelde, ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. [geïntimeerde sub 1] is niet verschenen. De vordering is jegens hem afgewezen op de grond dat hij zijn medewerking reeds heeft verleend door het ondertekenen van een volmacht en dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde sub 1] en [appellant] hebben afgesproken dat [geïntimeerde sub 1] de medewerking van [geïntimeerde sub 2] zou bewerkstelligen. Ook jegens [geïntimeerde sub 2] is de vordering afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [geïntimeerde sub 2] niet bereid was om zonder meer aan de overdracht van het aandeel mee te werken, terwijl de door [appellant] gestelde mondelinge toezegging onvoldoende is onderbouwd. Aan beoordeling van de door [geïntimeerde sub 2] voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering, tot veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 15.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, is de rechtbank daardoor niet toegekomen.
3. [appellant] heeft zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] in het hoger beroep betrokken. Nu hij tegen de afwijzing van de vordering jegens [geïntimeerde sub 1] evenwel geen grief heeft gericht, is hij in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4. Tegen de afwijzing van de vordering jegens [geïntimeerde sub 2] voert [appellant] aan dat zeer lange tijd niet in debat was dat [geïntimeerde sub 2] zou meewerken aan de overdracht van het aandeel, dat dit blijkt uit de overgelegde correspondentie en dat [geïntimeerde sub 2] ook meermaals telefonisch te kennen heeft gegeven dat zij mee zou werken. Volgens [appellant] heeft zij deze onvoorwaardelijke toezegging herhaald in april 2007, in een telefoongesprek met zowel mr. Duijsens, de advocaat van [appellant], als mr. Moree, de notaris die de akte van overdracht zou verlijden. Naar aanleiding van deze expliciete en onvoorwaardelijke toezegging heeft de notaris een volmacht opgemaakt, aldus [appellant]. Met betrekking tot het betoog van [geïntimeerde sub 2], ter comparitie van partijen bij de rechtbank, dat zij in april 2007 in Duitsland was en dat noch mr. Duijsens, noch mr. Moree haar telefoonnummer in Duitsland hadden, voert [appellant] aan dat het [geïntimeerde sub 2] zelf is geweest die hen vanuit Duitsland heeft gebeld. [appellant] biedt uitdrukkelijk aan de (inhoud van de) gestelde telefoongesprekken te bewijzen door het horen van mrs. Duijsens en Moree als getuigen.
5. [geïntimeerde sub 2] voert aan dat zij steeds voorwaarden aan het verlenen van haar medewerking heeft verbonden, dat de gestelde toezegging niet uit de overgelegde correspondentie blijkt, maar dat daaruit in tegendeel blijkt dat zij voorwaarden stelde, dat in het eerder tussen partijen gevoerde kort geding geen melding is gemaakt van de nu gestelde telefonische toezeggingen, dat deze niet zijn gedaan en dat het bewijsaanbod te laat is gedaan.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de gestelde, onvoorwaardelijke medewerking aan de overdracht van het aandeel SBBW niet reeds uit de overgelegde correspondentie blijkt. In de correspondentie afkomstig van de advocaat van [appellant] wordt weliswaar melding gemaakt van een toezegging zijdens [geïntimeerde sub 2], maar gelet op het verweer van [geïntimeerde sub 2] dat zij steeds voorwaarden aan haar medewerking heeft verbonden komt daaraan geen doorslaggevende bewijskracht toe. In de van [geïntimeerde sub 2] afkomstige brieven stelt zij dergelijke voorwaarden. [appellant] zal evenwel overeenkomstig zijn aanbod worden toegelaten tot het bewijs van de gestelde (onvoorwaardelijke) telefonische toezeggingen. Daarbij is van belang dat [appellant] de medewerking van [geïntimeerde sub 2] aan de overdracht van het aandeel vordert op de wijze als is aangegeven in de als productie 5 bij de kort gedingdagvaarding overgelegde (concept-)akte. In die akte draagt [geïntimeerde sub 2] het aandeel over tegen betaling van € 1,-. Het hof verstaat het betoog van [appellant] daarom aldus dat [geïntimeerde sub 2] volgens hem heeft toegezegd mee te werken aan de overdracht zoals in die akte voorzien. [appellant] zal dus hebben te bewijzen dat de beweerdelijk door [geïntimeerde sub 2] gedane toezegging inhield dat zij (zonder nadere voorwaarden) akkoord ging met de overdracht van het aandeel voor € 1,-.
7. In het geval dat [appellant] niet slaagt in voormeld bewijs is zijn vordering terecht afgewezen. [appellant] heeft immers niet gesteld een overdracht onder andere condities dan de hiervoor genoemde te wensen.
Indien [appellant] wel in het bewijs slaagt, ligt daarmee de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering voor afwijzing gereed. Immers, [geïntimeerde sub 2] legt daaraan ten grondslag dat haar voor de overdracht van het aandeel een redelijke vergoeding toekomt. Indien bewezen wordt dat zij heeft toegezegd mee te werken aan de overdracht tegen betaling van € 1,- komt haar niet meer dan de in de akte van overdracht voorziene € 1,- toe. Een andere grondslag voor haar vordering heeft [geïntimeerde sub 2] in deze procedure niet gesteld.
in de zaak tegen [geïntimeerde sub 1]:
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen [geïntimeerde sub 1];
in de zaak tegen [geïntimeerde sub 2]:
- laat [appellant] toe tot het bewijs van zijn stelling dat [geïntimeerde sub 2] onvoorwaardelijk heeft toegezegd te zullen medewerken aan de overdracht van het aandeel SBBW tegen betaling van € 1,-;
- bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. T.H. Tanja-van den Broek op 23 november 2012 om 13.00;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden november 2012 tot en met januari 2013, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.H. Tanja-van den Broek, H.J.H. van Meegen en
M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2012 in aanwezigheid van de griffier.