ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1537

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.556-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na agressief gedrag van werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Ortgiess tegen een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam, waarin de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [geïntimeerde], niet op staande voet mocht worden beëindigd. De werknemer was sinds 17 maart 2006 in dienst bij Ortgiess en had een uitzendovereenkomst. Op 21 april 2010 vond er een telefonische discussie plaats tussen [geïntimeerde] en de boekhouder van Ortgiess, die leidde tot een escalatie. Na deze discussie ging [geïntimeerde] naar het kantoor van Ortgiess en veroorzaakte daar een opstootje, wat resulteerde in zijn ontslag op staande voet op 22 april 2010. Ortgiess stelde dat de bedreigingen en het agressieve gedrag van [geïntimeerde] onacceptabel waren en dat het ontslag gerechtvaardigd was.

De kantonrechter had eerder de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden, maar Ortgiess ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven, omdat het gedrag van [geïntimeerde] niet te tolereren was. Het hof benadrukte dat ontslag op staande voet een ultimum remedium is, maar in dit geval was het gedrag van [geïntimeerde] zo ernstig dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk was. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van [geïntimeerde] af, waarbij de kosten in beide instanties werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
Zaaknummer : 200.091.556/01
Rolnummer Rechtbank : 1164723 \ CV EXPL 10-61981
Arrest van 25 september 2012
inzake
1. Fijn-Las- en Montagebedrijf H. Ortgiess B.V.,
2. H. Ortgiess Uitzend & Detacheringsbureau B.V.
3. H. Ortgiess Offshore Division Uitzend & Detacheringsbureau B.V.
alle gevestigd te Ridderkerk,
appellanten,
hierna te noemen: Ortgiess,
advocaat: mr. H.L. Verweel te Spijkenisse,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te Capelle a/.d IJssel,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.G.H.M. Ganzeboom te Capelle a/d IJssel.
Het geding
1. Bij exploot van 25 juli 2011, met daarin opgenomen negen nader toegelichte grieven en daaraan gehecht diverse producties, is Ortgiess in hoger beroep gekomen van het op 20 mei 2011 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis. Bij memorie van antwoord (ook met producties) zijn de grieven bestreden. Op 6 september 2012 hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten, Ortgiess door mr. Verweel voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Ganzeboom voormeld.
Met instemming van partijen wordt arrest gewezen op de stukken die het hof ter voorbereiding van het pleidooi zijn toegezonden.
Beoordeling van het hoger beroep
2. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat die feiten tussen partijen vast staan. Het hof zal van die feiten uitgaan.
3. Samengevat gaat het om het volgende.
3.1 Ortgiess exploiteert een bedrijf c.q. een groep van bedrijven dat/die zich (onder meer)
bezig houdt/houden met het uitzenden en detacheren van kader- en technisch (offshore)
personeel.
3.2 [geïntimeerde], geboren op 20 mei 1975, is op 17 maart 2006 als sleutelaar-pijpfitter bij Ortgiess in
dienst getreden, aldus dat ieder van appellanten met ingang van die datum een
uitzendovereenkomst met [geïntimeerde] is aangegaan. In de praktijk was [geïntimeerde] afwisselend
werkzaam voor één van appellanten, al naar gelang de desbetreffende opdrachtgevers
en/of uitzendmogelijkheden.
3.3 Op woensdag 21 april 2010 heeft er tussen [geïntimeerde] en de heer [boekhouder], boekhouder bij
Ortgiess, een telefonische discussie plaats gevonden. Die discussie is niet naar
tevredenheid van [geïntimeerde] verlopen, waarna [geïntimeerde] naar het kantoor van Ortgiess gegaan is en
de daar aanwezige [boekhouder] heeft aangesproken.
3.4 Ortgiess heeft [geïntimeerde] bij brief van 22 april 2010 op staande voet ontslagen. In voormelde
brief staat ondermeer het volgende vermeld:
“Bij deze delen we u mede dat u op staande voet bent ontslagen. De door u gisteren op
woensdag 21 april geuite bedreigingen met lichamelijk geweld tegen onze medewerker
dhr [boekhouder] zijn voor ons onacceptabel. Alleen door tussenkomst van twee andere
medewerkers is een handgemeen voorkomen (…)”.
3.5 Bij brief van 28 april 2010 heeft [geïntimeerde] bericht niet accoord te gaan met het ontslag op
staande voet.
3.6 Bij beschikking van 6 augustus 2010 heeft de kantonrechter te Rotterdam de
arbeidsovereenkomst van partijen “voorwaardelijk” ontbonden per 1 september 2010,
onder toekenning van een “voorwaardelijke” vergoeding.
4. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg, naast nevenvorderingen, kort gezegd betaling van loon c.a. over de periode van 22 april 2010 t/m 31 augustus 2010.
5. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en Ortgiess veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. Ortgiess kan zich met het vonnis van 20 mei 2011 niet verenigen, reden waarom zij van die uitspraak in hoger beroep gekomen is, vernietiging vordert van genoemd vonnis alsmede
afwijzing van het bij inleidende dagvaarding gevorderde. Met betrekking tot de geformuleerde grieven overweegt het hof het volgende.
7. Voorliggende procedure komt (de grieven 2 t/m 9 samen nemend) in de kern neer op de vraag of het optreden van [geïntimeerde] op 21 april 2010 dusdanig is geweest dat Ortgiess met recht heeft kunnen besluiten het dienstverband met [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang te beëindigen. In grief I komt nog een ander (meer formeel) punt aan de orde, maar het hof zal die grief niet bespreken nu het vonnis van de kantonrechter al om redenen als hieronder uiteen te zetten, geen stand kan houden. In dat verband overweegt het hof het volgende.
8. Uit de stellingen van partijen en uit de overgelegde producties (voor zover (de inhoud daarvan) niet bestreden wordt) blijkt met betrekking tot het bedoeld incident het volgende. [geïntimeerde] had financiële problemen, er was bij hem, onder Ortgiess, loonbeslag gelegd, hetgeen voor [geïntimeerde] betekende dat hij slechts ten dele over het door hem verdiende loon kon beschikken. Over dat loonbeslag en zijn financiële armslag (hij wilde graag een voorschot) heeft [geïntimeerde] op 21 april 2010 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van Ortgiess, waarbij de heer [boekhouder] hem te woord stond. Tussen [geïntimeerde] en [boekhouder] is vervolgens een discussie ontstaan die zo hoog op liep dat [boekhouder] de verbinding meerdere malen heeft verbroken ([geïntimeerde] belde steeds terug). Omdat het telefoongesprek niet naar de zin van [geïntimeerde] verlopen was, is [geïntimeerde] naar het bedrijf van Ortgiess gegaan en heeft daar stampei gemaakt.
In het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 2 november 2010 heeft [geïntimeerde] tegenover de kantonrechter daarover verklaard: “Ik liep stampvoetend richting het kantoor. (…) Toen ik aankwam zei ik tegen dhr. [boekhouder]: “wij gaan eens even babbelen”(…) Dhr [boekhouder] zei dat we normaal gingen doen. Ik liep toen door, ging voor hem staan en zei: “Wie moet er nu normaal doen, pleur op”(…)”. [geïntimeerde] maakte op de in het kantoor ook aanwezige heren Costa en van Haften een dermate agressieve (en bedreigende) indruk, dat zij [geïntimeerde] hebben vastgepakt en hem (niet dan met de grootste moeite) hebben meegenomen.
Volgens [boekhouder] wilde [geïntimeerde] hem aanvliegen.
9. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen er van, slechts gegeven mag worden als van de werkgever in gemoede niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer voort te laten duren. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 8 geschetst is, is naar het oordeel van het hof dat ultimum remedium op goede gronden door Ortgiess toegepast. Het is naar het het hof voor komt volstrekt ontoelaatbaar om, wat daar ook de reden van zij, woedend het kantoor van de werkgever binnen te stormen en daar (al dan niet tegen een bepaald persoon) zoveel agressie ten toon te spreiden dat men zich daar bedreigd voelt en/of ingrijpt.
In dezen speelt daarbij nog dat [geïntimeerde] na het in een ruziënde sfeer plaats gevonden hebbend telefoongesprek, bepaald de gelegenheid had om te kalmeren, [geïntimeerde] heeft zich echter zo laten gaan dat hij linea recta naar het kantoor van Ortgiess is gegaan en zich daar zodanig heeft opgewonden dat hij nauwelijks te kalmeren was. Een werkgever als Ortgiess hoeft, ook al zijn de mores binnen de offshore mogelijk wat minder gepolijst, een dergelijk gedrag niet te tolereren.
Afgezet tegen vorenstaande leggen persoonlijke omstandigheden zoals leeftijd, lengte van het dienstverband, de financieel benarde positie waarin [geïntimeerde] verkeerde en/of de negatieve inkomensgevolgen, onvoldoende tegenwicht op om anders te beslissen.
10. De slotsom van vorenstaande moet zijn dat, waar naar het oordeel van het hof het ontslag op staande voet op valide gronden gegeven is, het bestreden vonnis van de kantonrechter (waarin anders beslist is) niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd.
Het hof ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de kosten in beide instanties te compenseren.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 20 mei 2011
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de door [geïntimeerde] tegen Ortgiess ingestelde vordering af,
- compenseert de kosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. Disselkoen, S.R. Mellema, en A.G. Scheele-Mülder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2012 in aanwezigheid van de griffier.