ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1534

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.570-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van ontslag na ziekmelding en ontvangst van ontslagverzoek door UWV

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een ontslag dat door Seafood Centre B.V. aan [appellant] is verleend, nadat deze zich ziek had gemeld. [appellant] was sinds 31 december 2005 in dienst bij Seafood als vloermanager/bedrijfsleider. Op 24 september 2010 heeft Seafood een verzoek tot ontslagvergunning per fax ingediend bij het UWV WERKbedrijf. Dit verzoek is op 29 september 2010 door het UWV ontvangen, terwijl [appellant] zich op 28 september 2010 ziek meldde. Het hof moest beoordelen of de ziekmelding van [appellant] plaatsvond vóór of nadat het ontslagverzoek door het UWV was ontvangen, in het licht van artikel 7:670 BW, dat een ontslagverbod tijdens ziekte voorschrijft.

Het hof oordeelde dat het ontslagverzoek op 24 september 2010 bij het UWV was binnengekomen en dat de ziekmelding van [appellant] pas daarna volgde. Hierdoor was er volgens het hof geen sprake van schending van artikel 7:670 BW en was de opzegging rechtsgeldig. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die eerder had geoordeeld dat er geen ontslagverbod van toepassing was en had geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] moesten worden afgewezen. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die door Seafood waren gemaakt.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij het indienen van ontslagverzoeken en de noodzaak voor werkgevers om zich aan de wettelijke vereisten te houden, vooral in situaties waarin werknemers zich ziek melden. Het hof bevestigde dat de datum van ontvangst van het ontslagverzoek bij het UWV bepalend is voor de rechtsgeldigheid van de opzegging, ongeacht het feit dat het verzoek naar een verkeerd adres was gestuurd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
Zaaknummer : 200.104.570 /01
Rolnummer Rechtbank : 1078980/11-18309
Arrest van 4 september 2012
inzake
[appellant]
wonende te ’s-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.A.B. Sassen te ’s-Gravenhage,
tegen
Seafood Centre B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Seafood,
advocaat: mr. M.M.J.F. Sijben te Heerlen.
Het geding
1. Bij arrest van 5 juni 2012 is een comparitie van partijen gelast. Van het ter zitting verhandelde is proces-verbaal opgemaakt. Met instemming van partijen wordt arrest gewezen op de stukken die het hof ter voorbereiding van de comparitie zijn toegezonden.
Beoordeling van het hoger beroep
2. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat die feiten tussen partijen vast staan.
Het hof zal van die feiten uitgaan.
3. Samengevat gaat het om het volgende.
3.1 [appellant] is op 31 december 2005 bij Seafood in dienst getreden in de functie van vloermanager/bedrijfsleider tegen een bruto maandsalaris van, laatstelijk, € 3.095,--.
3.2 Op 24 september 2010 om 13.30 uur heeft (de gemachtigde van) Seafood per telefax een aan Postbus 43372 2504 AJ Den Haag geadresseerd verzoek tot verkrijging van een ontslagvergunning aan UWV WERKbedrijf District Midden-West te Den Haag verzonden aan faxnummer 0703455445. Het “FAX TX RAPPORT” vermeldt voormelde datum en bij “resultaat” “OK”.
3.3 Op 28 september 2010 heeft [appellant] zich ziek gemeld.
3.4 Op 29 september 2010 is schriftelijk een verzoek als hiervoor onder 3.2 genoemd, binnen gekomen bij “UWV WERKbedrijf AJD” “Locatie Den Haag” te Rotterdam, de locatie waar verzoeken als door Seafood ingediend, door de Arbeids Juridische Dienst (AJD) van UWV WERKbedrijf worden behandeld en afgedaan. De op 29 september 2010 binnen gekomen brief is in alle opzichten identiek aan de brief zoal gefaxt op 24 september 2010.
3.5 Bij brief van 30 september 2010 heeft UWV WERKbedrijf (postbus 310 te Rotterdam) aan [appellant] laten weten dat Seafood op 29 september 2010 toestemming gevraagd had de arbeidsrelatie met hem te mogen opzeggen. Daarbij was een kopie gevoegd van de hierboven sub 3.4 bedoelde aanvraag.
3.6 Op 16 november 2010 heeft Seafood toestemming gekregen van het UWV WERKbedrijf om de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen, hetgeen zij vervolgens bij brief van
22 november 2010 ook heeft gedaan en wel per 31 december 2010.
3.7 Bij brief van 15 december 2010 heeft de gemachtigde van [appellant] een beroep gedaan op de vernietigingsgrond genoemd in artikel 7:670 BW en zich op het standpunt gesteld dat het ontslag geen doorgang kon vinden.
3.8 Het “Besluit Werkgebieden UWV WERKbedrijf 2010”, gedateerd op 15 december 2009, (hierna: het Besluit) bevat onder art. 4. (“indiening ontslagaanvraag”) ondermeer de volgende bepalingen:
“1. Een ontslagaanvraag wordt ingediend bij de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV WERKbedrijf. Bijlage 2 bevat een overzicht van de AJD-vestigingen en geeft per vestiging aan welke gemeenten( …) tot haar werkgebied behoren
2. De ontslagaanvraag wordt ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de betrokken werknemer zijn arbeid verricht.
(…)
5. UWV bepaalt waar de ontslagaanvraag wordt behandeld en kan deze behandeling zo nodig aan een andere AJD-vestiging overdragen.”
Voormelde bijlage 2, (“De werkgebieden van de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV WERKbedrijf”, bevat ondermeer de volgende tekst:
“District Midden-West – Vestiging Den Haag
Werkgebied: de gemeente(…) Den Haag (…)”.
4. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [appellant] in eerste aanleg ondermeer verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Seafood nietig is op grond van artikel 7:670 BW (ontslagverbod tijdens ziekte).
5. De kantonrechter heeft, oordelende dat er van een ontslagverbod als door [appellant] gesteld geen sprake was, bij vonnis van 20 februari 2012 de vorderingen van [appellant] integraal afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De grieven die [appellant] tegen het bestreden vonnis geformuleerd heeft, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. Centraal in deze procedure staat de (door [appellant] bevestigend en door Seafood ontkennend beantwoorde) vraag of Seafood de arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft opgezegd in strijd met art. 7:670 BW en meer in het bijzonder of de ziekmelding door [appellant] op 28 september 2010 plaats vond vóór of nadat het verzoek van Seafood om [appellant] te mogen ontslaan door het UWV was ontvangen, een en ander als bedoeld in
art. 7:670, lid 1 sub b BW. In dat verband overweegt het hof het volgende.
8. In deze procedure kan als vaststaand worden aangenomen dat de advocaat van Seafood op 24 september 2009 vanaf zijn kantoor in Heerlen een fax heeft verzonden aan het UWV WERKbedrijf, district Midden-West te Den Haag, een en ander zoals hiervoor weergegeven onder 3.2. Vast staat ook dat het faxbericht behorende bij genoemde fax bij “resultaat” “OK” vermeldt. Gesteld noch gebleken is dat het door de advocaat van Seafood gebezigde faxnummer niet het faxnummer van een kantoor van het UWV in Den Haag is. Al die omstandigheden samen beschouwend en in aanmerking genomen dat het faxverkeer in Nederland in de regel naar behoren functioneert, acht het hof onvoldoende gemotiveerd weersproken dat genoemde fax bij het UWV in Den Haag op 24 september 2009 (de dag van verzending) is ontvangen. Het enkel memoreren door [appellant] van de mogelijkheid dat de fax wel eens niet aangekomen zou kunnen zijn als gevolg van een storing in de apparatuur of telefoonverbinding/lijn, is naar het oordeel van het hof een te magere betwisting.
9. Toestemming voor de opzegging van een arbeidsverhouding dient krachtens artikel 6 BBA te worden verzocht aan en verleend door het UWV. Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan, met diverse vestigingen en afdelingen. Krachtens artikel 4 van het onder 3.8 genoemde Besluit Werkgebieden UWV WERKbedrijf wordt een ontslagaanvraag ingediend bij de afdeling AJD. Vast staat dat de ontslagaanvraag van Seafood was gericht aan de juiste afdeling, te weten het UWV WERKbedrijf, Arbeidsjuridische Dienstverlening District Midden-West, echter met het verkeerde adres. In een geval als dit mocht van de vestiging van het UWV te Den Haag worden verwacht dat zij het verzoek namens de afdeling AJD Rotterdam in ontvangst zou nemen, en zou doorzenden naar Rotterdam. Of zij hiertoe ook wettelijk verplicht was kan daarbij in het midden blijven. In een geval als het onderhavige brengt een redelijke wetstoepassing naar het oordeel van het hof mee, dat de datum van ontvangst bij de vestiging van het UWV in Den Haag rechtens als ontvangstdatum van het verzoek als bedoeld in artikel 7:670, eerste lid sub b BW moet worden aangemerkt.
10. De slotsom van vorenstaande is dat het hof van oordeel is dat het door Seafood ingediende verzoek tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met [appellant], op
24 september 2010 bij (de AJD van) het UWV is binnen gekomen en dat het inhoudelijk daarmee corresponderende verzoek, tot verlening van de toestemming heeft geleid.
Nu [appellant] zich eerst nadien (op 28 september 2010) ziek gemeld heeft, is daarom van schending van art. 7:670 BW geen sprake. De opzegging is rechtsgeldig. De grieven treffen geen doel. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, van 20 februari 2012;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Seafood tot op heden begroot op € 666,-- aan vastrecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, J.M.Th. van der Hoeven-Oud en
M.H. van Coeverden, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2012 in aanwezigheid van de griffier.