ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0780

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003679-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en vrijspraak in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van mensenhandel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2000 tot 1 oktober 2000, samen met anderen, zes Indonesische vrouwen in een kwetsbare positie heeft gebracht en hen heeft gedwongen tot prostitutie. De vrouwen waren afhankelijk van de verdachte voor hun huisvesting en moesten een groot deel van hun verdiensten aan hem afstaan. Het hof heeft de verklaringen van medeverdachten en slachtoffers beoordeeld en enkele uitsluitingen van bewijs gedaan, omdat deze niet betrouwbaar waren. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de aanwerving van de vrouwen in Indonesië. De advocaat-generaal had gevorderd om het vonnis te bevestigen, maar het hof heeft besloten dat, gezien de lange duur van de procedure en de omstandigheden van de verdachte, er geen straf of maatregel opgelegd zal worden. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte strafbaar verklaard voor het bewezen verklaarde feit, maar heeft geen straf opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003679-02
Parketnummer: 11-005533-00
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 5 april 2001 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Medeverdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 4 april 2003, 21 oktober 2005, 31 januari 2006, 5 december 2008, 18 april 2012, 13 juni 2012 en 3 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Na hervatting van de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting van 3 oktober 2012 heeft het hof kennisgenomen van de mededeling van de advocaat-generaal, dat het door het openbaar ministerie ingestelde appel zich thans niet langer richt tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en dat zij de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het appel vordert voor wat betreft feit 2, wegens gebrek aan belang.
Reeds omdat al een aanvang was gemaakt met de behandeling van de zaak ten gronde, is het hoger beroep tegen feit 2 niet (rechtsgeldig) ingetrokken. Het hoger beroep betreft dus zowel feit 1 als feit 2.
Het hof begrijpt wel dat de grieven van het openbaar ministerie tegen het vonnis voor zover deze ter zake van feit 2 kenbaar zijn gemaakt, niet worden gehandhaafd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2000 tot 01 oktober 2000 te Papendrecht en/of te Dordrecht, en/of te Rotterdam, en/of te Den Haag, althans in Nederland en/of te Aalst en/of te Zaventem, althans in België en/of te Jakarta, althans in Indonesië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) één of meer anderen, genaamd:
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 5] en/of
- [slachtoffer 6] en/of
- [slachtoffer 7]
- heeft aangeworven en/of mede heeft genomen met het oogmerk die perso(o)n(en) in een ander land in de prostitutie te brengen en/of
- door feitelijkheden of door bedreiging met een of meer feitelijkheden, althans door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht,
in elk geval onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en) daardoor in de prostitutie belandden, hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), zakelijk weergegeven:
- de reis van voornoemde vrouw(en) naar Nederland en/of België (voor)gefinancierd en/of (aldus) (een) schuld(en) doen ontstaan en/of
- de/het paspoort(en) en/of reisdocument(en) van (een of meer) voornoemde vrouw(en) afgenomen en/of ingenomen en/of gevraagd en/of onder zich gehouden en/of
- een contract gesloten met daarin een arbeidsverplichting en/of
- een boetesysteem gehanteerd en/of met geldstraffen gedreigd en/of
- plaats(en) geregeld waar voornoemde vrouw(en) als prostituee kon(den) werken en/of
- voornoemde vrouw(en) naar (een) plaats(en) gebracht waar prostitutie werd bedreven en/of
- zorg gedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden en/of de verdiensten en/of afspraken over de uitbetaling van de verdiensten van voornoemde vrouw(en) gemaakt en/of
- een (groot) gedeelte van de verdiensten of opbrengsten uit prostitutie(werkzaamheden) van voornoemde vrouw(en) laten afstaan en/of
- een of meer andere handeling(en) verricht, strekkende tot het brengen en/of houden van voornoemde vrouw(en) in een dwang- en/of uitbuitingssituatie, in elk geval in een afhankelijke positie;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2000 tot 01 oktober 2000 te Papendrecht en/of te Dordrecht en/of te Rotterdam en/of te Den Haag, althans in Nederland en/of te Aalst en/of te Zaventem, althans in België en/of te Jakarta, althans in Indonesië, een of meer vrouw(en), te weten
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 5] en/of
- [slachtoffer 6] en/of
- [slachtoffer 7]
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland en daartoe bovengenoemde vrouw(en) uit winstbejag gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) daartoe tegen betaling van een geldbedrag,
- onderdak verschaft aan voornoemde perso(o)n(en) en/of
- voornoemde perso(o)n(en) te werk gesteld,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen hadden te vermoeden, dat dat/die verblijf/verblijven wederrechtelijk was/waren;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2000 tot 01 oktober 2000 te Papendrecht en/of te Dordrecht, en/of te Rotterdam, en/of te Den Haag, althans in Nederland en/of te Aalst en/of te Zaventem, althans in België en/of te Jakarta, althans in Indonesië, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van personen bestaande uit (onder meer) [medeverdachte 3] en/of [persoon A] en/of [medeverdachte 2] en/of [persoon B] en/of [persoon C], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk mensenhandel en/of mensensmokkel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsuitsluiting
Het hof sluit de verklaringen van [medeverdachte 3] uit van het bewijs, daar deze naar het oordeel van het hof niet afdoende op hun betrouwbaarheid kunnen worden getoetst, mede vanwege de onmogelijkheid om haar en de in de tenlastelegging genoemde vrouwen [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] in het bijzijn van de verdediging voldoende (nadere) vragen te stellen.
De op 31 januari 2001 door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring, alsmede de op 20 december 2000 door [slachtoffer 3] afgelegde verklaring sluit het hof eveneens uit van het bewijs, op dezelfde gronden als de rechtbank dat in het vonnis waarvan beroep heeft gedaan onder de kop "7.1 (On)rechtmatig verkregen bewijs", omdat het hof zich daarmee verenigt. Nu de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is gesteld bij het verhoor van [slachtoffer 3] op 27 september 2005 voor de Canadese politie aanwezig te zijn en vragen te stellen, sluit het hof ook deze verklaring voor bewijs uit.
Vrijspraak
Het hof acht, evenals de rechtbank en gelet op hetgeen de advocaat-generaal aangaande feit 2 naar voren heeft gebracht, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd. Het hof zal hem hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 februari 2000 tot 01 oktober 2000 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7]
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie heeft gebracht, hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), zakelijk weergegeven:
- plaatsen geregeld waar voornoemde vrouwen als prostituee konden werken en
- voornoemde vrouw(en) naar (een) plaats(en) gebracht waar prostitutie werd bedreven en
- een gedeelte van de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden van voornoemde vrouwen laten afstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Partiële vrijspraak- en bewijsmotivering
In het dossier bevindt zich naar het oordeel van het hof onvoldoende (betrouwbaar) bewijs op grond waarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij het in Indonesië aanwerven en/of meenemen van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen, teneinde hen in Nederland tot prostitutie te brengen. Wel is naar het oordeel van het hof sprake van het door de verdachte door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie brengen van die vrouwen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Voor de aan de term "misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht" uit artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht te geven uitleg, zijn van belang de wetsgeschiedenis en de (vaste) jurisprudentie. Daaruit blijkt het volgende.
De wetgever heeft met die term het oog gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie, waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt. Het bestaan daarvan kan worden afgeleid uit tal van omstandigheden. Daarbij heeft de wetgever uitdrukkelijk ook gedacht aan personen die uit het buitenland komen en die schulden zijn aangegaan om de reis naar Nederland te betalen. De afbetalingsverplichting kan dan van dien aard zijn dat de zich prostituerende gedwongen is zich te blijven prostitueren. De omstandigheid dat het visum van de prostitué(e) is verlopen of dat zij anderszins geen legale verblijfsstatus in Nederland heeft, brengt hem of haar eveneens in een dergelijke afhankelijke situatie.
Strafbaarheid uit hoofde van artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht ontstaat voorts bij zodanige handelingen dat degene die het betreft niet langer de vrijheid heeft zelf volledig te bepalen of en op welke wijze hij of zij de prostitutie zal blijven bedrijven en, in dat verband, de relatie al dan niet zal voortzetten met degenen die hem of haar als prostitué(e) exploiteren.
Naar het oordeel van het hof bevonden de in de tenlastelegging genoemde vrouwen zich in een uitbuitingssituatie als bovenomschreven. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat zij allen een schuld waren aangegaan om de reis vanuit Indonesië naar Nederland te kunnen betalen en dat zij gedwongen waren zich te blijven prostitueren totdat met hun verdiensten de schuld was afbetaald. Van hun verdiensten moesten de vrouwen bovendien meer dan de helft aan de verdachte afstaan. De vrouwen beschikten voorts slechts over een (verlopen) toeristenvisum, doch niet over een werkvergunning, zodat geen sprake was van legale verblijfsstatus. Daarbij komt dat de vrouwen ook voor hun huisvesting van de verdachte afhankelijk waren. De verdachte was van al deze omstandigheden op de hoogte, zo heeft hij verklaard. Door hen desondanks te exploiteren heeft de verdachte naar het oordeel van het hof misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen, alsmede de daarmee samenhangende beperkte keuzevrijheid om te bepalen of zij de prostitutie wilden blijven bedrijven en, derhalve, de werkrelatie met de verdachte al dan niet wilden voortzetten. Het hof overweegt voorts dat er sprake is van medeplegen (met [medeverdachte 3] dan wel met [medeverdachte 2]).
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en in plaats van vrijspraak voor feit 2 niet-ontvankelijkheidverklaring ter zake van dit feit, en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Geen straf of maatregel
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het medeplegen van mensenhandel. De specifieke rol van de verdachte bestond hierin dat hij zes Indonesische vrouwen die zich in een kwetsbare positie bevonden, als prostituee heeft laten werken in zijn privéhuizen. Door de omstandigheden waarin de vrouwen zich bevonden, werd het hen onmogelijk gemaakt vrije keuzes te maken ten aanzien van het uitoefenen van de prostitutie. Aldus heeft de verdachte - samen met de mededaders - misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze vrouwen in Nederland verkeerden. Dit zijn ernstige strafbare feiten.
In het voordeel van de verdachte laat het hof meewegen dat het niet ging om de meest grove vorm van seksuele uitbuiting en dat uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 september 2012 blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het voorgaande in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat op feiten als de onderhavige in beginsel dient te worden gereageerd door de oplegging van een gevangenisstraf van dezelfde duur als de rechtbank in eerste aanleg aan de verdachte heeft opgelegd.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep in aanzienlijke mate is overschreden. Door deze overschrijding heeft de verdachte naar het oordeel van het hof veel langer dan redelijk is moeten leven onder de dreiging van een strafvervolging die mogelijkerwijs tot een gevangenisstraf leidt.
Het hof acht het daarom onder alle omstandigheden van dit geval die zich na de bewezen verklaarde feiten hebben voorgedaan, raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. J. Borgesius en mr. G. Dulek-Schermers, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 oktober 2012.
-