GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.059.580/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 326910 / HA ZA 09-746
Arrest d.d. 16 oktober 2012
ENECO SERVICES B.V.,
ten deze handelend in haar hoedanigheid van lasthebber van Eneco Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Eneco,
advocaat: mr. M.H. de Lange te Vlaardingen,
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Tetteroo te Rotterdam.
Bij exploot van 24 december 2009 is Eneco in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 14 oktober 2009. Bij memorie van grieven d.d. 23 augustus 2011 (met producties) heeft Eneco vier grieven (genummerd 1, 2, 4 en 5) tegen dit vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord d.d. 6 maart 2012 bestreden. Vervolgens hebben partijen op 6 september 2012 de zaak doen bepleiten. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot met 2.3) vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende.
(2.1) Op 5 januari 2009 heeft de politie in het aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand) een hennepkwekerij aangetroffen, waarbij de energie illegaal, buiten de meter om, werd betrokken. Voor het pand was geen energieleveringscontract afgesloten.
(2.2) Gebleken is dat de beheerder van het pand van [geïntimeerde], de heer [Naam] (hierna: [X]) - deze was bij [geïntimeerde] in loondienst - buiten medeweten van [geïntimeerde] het pand met ingang van 1 september 2008 had verhuurd aan een zekere [Naam], die het pand naar zijn zeggen wilde huren voor tijdelijke huisvesting van Poolse werknemers. [X] heeft verklaard dat hij tot deze verhuur is overgegaan om zelf geld in het handje te krijgen.
(2.3) Voor het illegale energieverbruik heeft Eneco aan [geïntimeerde] een factuur gestuurd van € 22.192,17.
3. In dit hoger beroep gaat het om de vraag of [geïntimeerde] uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) dan wel op grond van werkgeversaansprakelijkheid (artikel 6:170 BW) aansprakelijk is jegens Eneco voor de schade, bestaande uit de onbemeten energieafname. Volgens Eneco bedraagt deze schade € 22.192,17.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is uit onrechtmatige daad, waarna zij de vordering van Eneco tot vergoeding van schade, met rente en kosten, heeft afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in het bestreden vonnis in na te melden rechtsoverwegingen overwogen:
(5.2) dat Eneco niet nader heeft kunnen duiden op welke rechtsregel zij haar stelling baseert dat er voor een pandeigenaar/verhuurder een bijzondere zorgplicht jegens energieleveranciers zou bestaan, zodat ook in dit geval de algemene maatstaf zal moeten worden gehanteerd om te beoordelen of [geïntimeerde] onrechtmatig jegens Eneco heeft gehandeld;
(5.3) dat de betamelijkheidsverplichting als hiervoor bedoeld in haar algemeenheid niet met zich brengt dat een verhuurder jegens een energieleverancier gehouden is bepaalde contractuele verplichtingen (het afsluiten van een energieleveringscontract) aan zijn huurders op te leggen, zoals Eneco bepleit;
(5.3, slot) dat het een huiseigenaar niet vrijstaat zich eigenmachtig toegang tot het verhuurde pand te verschaffen, zodat niet valt aan te nemen dat [geïntimeerde] een verplichting had om er op toe te zien dat op legale wijze energie zou worden afgenomen;
(5.4) dat bijzondere omstandigheden, zoals wetenschap of vermoedens dat de beoogde huurder een hennepkwekerij in het pand wilde beginnen, [geïntimeerde] wellicht van verhuur hadden moeten afhouden;
(5.5 en 5.6) dat het door Eneco gestelde in dit geval ontoereikend is om de onder (5.4) bedoelde situatie aan te nemen, althans niet dusdanig is dat er voor [geïntimeerde] aanleiding had moeten zijn anders te handelen dan hij heeft gedaan.
5. Eneco klaagt in hoger beroep over de afwijzing van haar vordering en heeft als aanvullende grondslag de werkgeversaansprakelijkheid van [geïntimeerde] ingeroepen. Blijkens haar grieven en de toelichting daarop heeft Eneco, kort en zakelijk weergegeven, de volgende klachten geformuleerd:
Grief 1: De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan een aantal feiten van algemene bekendheid.
Grief 2 en grief 4: Anders dan de rechtbank heeft gesteld, heeft Eneco tal van bijzondere omstandigheden aangevoerd, waarbij [geïntimeerde] bovendien als werkgever van [X] aansprakelijk is ex artikel 6:170 BW voor fouten van [X].
Grief 5: De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het een huiseigenaar niet vrijstaat zich eigenmachtig toegang tot het verhuurde pand te verschaffen om feitelijke controle over de gang van zaken in het pand uit te oefenen.
Deze grieven, die er in de kern op neerkomen dat de door Eneco aangevoerde omstandigheden dusdanig bijzonder zijn dat deze tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde] leiden, primair uit onrechtmatige daad en subsidiair op grond van werkgeversaansprakelijkheid, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Het hof stelt het volgende voorop. Eneco maakt aanspraak op schadevergoeding. Dit betekent dat op haar de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast rust van de aan haar vordering ten grondslag liggende feiten en omstandigheden. Eneco zal dus een toereikende grondslag voor de gestelde aansprakelijkheid van [geïntimeerde] moeten aangeven en onderbouwen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW?
7. Voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) is in beginsel in ieder geval (onder meer) enige wetenschap, dan wel zwaarwegende aanwijzing daarvan, bij [geïntimeerde], vereist omtrent de aanwezigheid van de hennepkwekerij en de daarmee verband houdende manipulatie van de elektriciteitsmeter.
Niet in geschil is dat [geïntimeerde] nergens vanaf wist, terwijl Eneco ook geen feiten heeft gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat [geïntimeerde] de aanwezigheid van de hennepkwekerij had kunnen vermoeden, zodat een eventuele aansprakelijkheid van [geïntimeerde] niet (louter) op artikel 6:162 BW kan worden gebaseerd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de betamelijkheidsverplichting in haar algemeenheid niet met zich brengt dat een verhuurder jegens een energieleverancier gehouden is bepaalde contractuele verplichtingen (het afsluiten van een energieleveringscontract) aan zijn huurders op te leggen, zoals Eneco bepleit. Mocht Eneco met haar opmerkingen in de memorie van grieven onder 13 en 14 hebben willen klagen over dit oordeel van de rechtbank, dan wordt deze klacht verworpen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW?
8. Voor zover de gestelde aansprakelijkheid wordt gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:170 BW, wordt als volgt geoordeeld. Voor aansprakelijkheid op grond van laatstbedoeld artikel is in de eerste plaats vereist dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eneco. Het hof oordeelt dat hiervan geen sprake is, zoals hierna zal worden toegelicht.
9. Eneco betoogt (memorie van grieven 11) dat [X] bij het afsluiten van de huurovereenkomst per 1 september 2008 (hierna: de huurovereenkomst) niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die benodigd was om [geïntimeerde] te behoeden voor hennepkwekerijen, alsmede de daarin verdisconteerde mogelijkheid dat op illegale wijze energie zou worden onttrokken.
De enkele omstandigheid dat [X] mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens zijn werkgever [geïntimeerde], danwel jegens hem toerekenbaar tekort is gekomen, betekent nog niet dat dit reeds hierom onzorgvuldig is jegens Eneco. Hierop stuit een aantal argumenten (onder meer het huurcontract betreffende) van Eneco af.
[X] onzorgvuldig jegens Eneco?
10. Volgens Eneco heeft [X] op zeer onzorgvuldige wijze een huurder geselecteerd, waardoor de mogelijkheid is gecreëerd dat in het gehuurde pand op illegale wijze energie kon worden afgenomen. Zoals hiervoor reeds aangegeven ligt de stelplicht en de bewijslast hiervan bij Eneco. Eneco lijkt dit uit het oog te hebben verloren daar waar zij stelt dat [X] niet heeft onderbouwd dat de huurder betrouwbaar was (memorie van grieven 10). Niet [X]/[geïntimeerde] moet deze betrouwbaarheid stellen en bewijzen, maar juist Eneco moet de onbetrouwbaarheid van deze huurder onderbouwen en aantonen. Alle speculaties van Eneco ten spijt, heeft zij dit niet gedaan.
11. Eneco heeft een aantal argumenten genoemd, die weliswaar aangeven dat [X] het jegens zijn werkgever [geïntimeerde] niet zo nauw heeft genomen, maar die onvoldoende zijn om te concluderen dat [X] (ook) onbetamelijk jegens Eneco heeft gehandeld. Zoals de rechtbank met juistheid heeft aangegeven vormt de omstandigheid dat de huur niet correct werd betaald geen aanwijzing dat de huurder van plan is Eneco te gaan benadelen. Dit geldt ook voor de argumenten dat contante betaling was afgesproken, dat de financiële gegoedheid van de huurder niet was onderzocht, en dat het huurcontract niet steeds werd nageleefd. Mogelijk had [X] moeten begrijpen dat de huurder 'niet helemaal zuiver op de graat' zou kunnen zijn, maar dat [X] had moeten begrijpen dat er illegaal energie ten koste van Eneco zou worden afgenomen, kan uit de stellingen van Eneco niet volgen.
De stelling van Eneco dat er in de gegeven omstandigheden sprake was van de aanmerkelijke kans dat de huurder de aansluiting zou gebruiken voor het illegaal afnemen van energie, vindt dan ook geen steun in de door Eneco gepresenteerde feiten.
Het hof acht het geen feit van algemene bekendheid dat in verreweg de meeste gevallen van illegale energieafname sprake is van een relatief hoge huurprijs, die contant wordt betaald en waarbij geen inkomensgegevens van de huurder zijn verstrekt, mocht Eneco dit hebben willen stellen met haar eerste grief.
Voor zover Eneco bij pleidooi nog nieuwe en/of van de memorie van grieven afwijkende argumenten heeft aangevoerd, gaat het hof daaraan voorbij, reeds omdat deze gang van zaken zich niet verdraagt met de beginselen van een goede procesorde.
12. Uit het voorgaande vloeit voort dat uit de stellingen van Eneco niet volgt dat [X] onrechtmatig jegens Eneco heeft gehandeld bij het sluiten van de huurovereenkomst. Het verwijt dat [X] en/of [geïntimeerde] hun/zijn controleverplichtingen niet zijn/is nagekomen stuit reeds af op het feit dat de verhuurder niet eigenmachtig zonder concrete aanleiding het gehuurde kan binnengaan, nu dit zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 8 EVRM. Dat er sprake was van een deugdelijke, concrete aanleiding om controle uit te oefenen is gesteld noch gebleken. Aan artikel 7 van de algemene bepalingen huurovereenkomst zelfstandige woonruimte kan niet een dergelijk vergaand recht worden ontleend, zoals door Eneco bepleit. Overigens geldt ook voor deze bepaling dat deze is geschreven voor de huurrelatie, zodat Eneco als derde daar niet rechtstreeks rechten aan kan ontlenen. Dit betekent dat reeds hierom artikel 6:170 BW (betreffende de werkgeversaansprakelijkheid) toepassing mist.
13. Uit het voorgaande vloeit voort dat de grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De overige weren van [geïntimeerde] hoeven niet besproken te worden. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu er geen relevante, voor de beslissing van belang zijnde, feiten te bewijzen zijn aangeboden. Hierbij past een kostenveroordeling ten laste van Eneco.
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Eneco in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 700,-- aan verschotten en € 3.474,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.