ECLI:NL:GHSGR:2012:BX9395

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000003-11 PO
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2010. Het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het niet tijdig een appelschriftuur heeft ingediend. De officier van justitie had het hoger beroep ingesteld op 1 december 2010, maar de appelmemorie werd pas op 11 januari 2011 ingediend, wat niet binnen de wettelijke termijn van 14 dagen was. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie welbewust de termijn voor indiening naast zich had neergelegd, met de veronderstelling dat de grieven niet konden worden geformuleerd zonder kennis van het schriftelijk vonnis, dat het B.O.O.M. nog niet had ontvangen. Het hof concludeerde echter dat de officier van justitie voldoende op de hoogte was van de grieven die tegen het vonnis ingediend moesten worden, en dat het verzuim van het openbaar ministerie niet leidde tot een ongerechtvaardigd voordeel voor de veroordeelde. Het hof benadrukte dat het belang van het beroep niet zwaarder weegt dan de niet-ontvankelijkverklaring wegens het verzuim van het openbaar ministerie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000003-11 PO
Parketnummer: 09-997109-03
Datum uitspraak: 26 september 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2010 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
[adres],
thans uit andere hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Noord Holland Noord te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2012 heeft het hof allereerst de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep aan de orde gesteld. Het hof heeft vervolgens kennis genomen van hetgeen dienaangaande door de advocaat-generaal en door en namens de veroordeelde is betoogd.
Vervolgens heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting geschorst. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens hervat op 8 augustus 2012 en – teneinde het onderzoek ter terechtzitting in dezelfde samenstelling als op 25 juli 2012 te voeren - dadelijk weer geschorst tot 26 september 2012.
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 2 februari 2005 is de veroordeelde, onder meer en voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
en
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot straf.
De in eerste aanleg ingediende en nadien gewijzigde vordering van het openbaar ministerie houdt blijkens het vonnis van 22 november 2010 in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 412.499,-, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in zijn strafzaak bewezen verklaarde feit.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vonnis van
22 november 2010 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2012 is gebleken dat de officier van justitie niet tijdig, te weten niet binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep, een appelschriftuur houdende grieven heeft ingediend. Het hoger beroep is immers ingesteld op 1 december 2010, terwijl de appelmemorie blijkens de daarop gestelde inkomststempel is ingediend op 11 januari 2011.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat, hoewel de officier van justitie de appelschriftuur niet met inachtneming van de daarvoor geldende termijn heeft ingediend, het hof aan dit verzuim geen gevolg dient te verbinden nu de verdediging door dat verzuim niet in haar belangen is geschaad. In de appelschriftuur van 11 januari 2011 staat vermeld dat het B.O.O.M. het schriftelijk vonnis eerst op 11 januari 2011 heeft ontvangen, waardoor pas vanaf dat moment de motivering van de rechtbank bekend was en het dus niet eerder mogelijk was om een inhoudelijk adequate reactie te geven op het vonnis, ten gevolge waarvan de appelschriftuur niet binnen de termijn van artikel 410 Wetboek van Strafvordering is ingediend.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat hij niet betrokken is geweest bij het instellen van het appel, maar dat er sprake kan zijn geweest van een ‘interne vertraging in de bezorging’ van het vonnis, en dat het hem niet bekend is wanneer het vonnis aan het openbaar ministerie ter beschikking is gesteld.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie niet in het hoger beroep dient te worden ontvangen.
Blijkens de appelschriftuur heeft het openbaar ministerie welbewust de termijn voor indiening naast zich neergelegd met als overweging dat de in de appelschriftuur op te nemen grieven nog niet konden worden gebaseerd op kennisname van de inhoud van het schriftelijk vonnis, nu het B.O.O.M. daarover nog niet beschikte. In het onderhavige geval leidt het procesverloop in eerste aanleg, waarin partijen inhoudelijk hebben gedebatteerd met het oog op de beslissing in het mondeling uitgesproken vonnis waartegen het appel is gericht, naar het oordeel van het hof echter tot de conclusie dat aan de officier van justitie allerminst onduidelijk is geweest waarop de grieven tegen het bestreden vonnis zich zouden dienen te richten. Dat het B.O.O.M zich niet op de inhoud van het schriftelijk vonnis zou hebben kunnen baseren brengt dus niet mee dat het openbaar ministerie niet tijdig een schriftuur heeft kunnen indienen. Daarbij komt dat de veroordeelde door niet-ontvankelijkverklaring niet zonder meer een ongerechtvaardigd voordeel ten deel valt, nu immers handhaving langs fiscale weg kan worden overwogen.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat het belang van het ingestelde beroep niet zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met niet-ontvankelijkverklaring wegens het verzuim.
Het hof zal het openbaar ministerie derhalve op grond van de artikelen 410 jo. 416, derde lid, Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk verklaren in het appel.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. D. Jalink,
mr. R.M. Bouritius en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 september 2012.