In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2013. Het openbaar ministerie had beroep ingesteld tegen de afwijzing van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die op 7 oktober 2011 voorwaardelijk was beëindigd. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1979, verblijft op een bepaalde locatie en heeft de rechtsbijstand van zijn raadsman, mr. W. Anker, ingeroepen. Tijdens de zitting op 17 oktober 2013 zijn de advocaat-generaal, mr. E.J. Julsing-Nijenhuis, en de terbeschikkinggestelde gehoord.
Het openbaar ministerie stelde dat, hoewel de appelschriftuur te laat was ingediend, het hof hieraan geen gevolgen moest verbinden omdat de verdediging niet in haar belangen was geschaad. De advocaat-generaal betoogde dat de veiligheid van anderen eist dat de terbeschikkingstelling met een jaar wordt verlengd, omdat de terbeschikkinggestelde nog externe structuur en begeleiding nodig heeft. De raadsman van de terbeschikkinggestelde voerde echter aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens de termijnoverschrijding, ondanks dat deze gering was. Hij verwees naar eerdere arresten van de Hoge Raad en het Gerechtshof Den Haag.
Het hof oordeelde dat de termijnoverschrijding, veroorzaakt door overleg met de reclassering, niet had geleid tot schade voor de terbeschikkinggestelde. Het belang van het beroep prevaleerde boven de sanctie voor het verzuim. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank Gelderland, waarbij de vordering van het openbaar ministerie werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een kamer bestaande uit de voorzitter en drie raadsheren, met de griffier aanwezig, en werd openbaar uitgesproken op 31 oktober 2013.