ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2341

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.057.627-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschillen over de film 'Kaal' en de producentenrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de vorderingen van appellanten heeft afgewezen. Appellanten stellen dat [appellant sub 1] de producent is van de film 'Kaal' en als zodanig de auteursrechten bezit. Appellant sub 2 zou als exclusieve licentiehouder optreden voor Nederland en delen van België en Luxemburg. De appellanten beschuldigen de geïntimeerden van het verkopen en verhuren van illegale kopieën van de film zonder toestemming. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat appellanten niet hebben bewezen dat [appellant sub 1] de auteursrechthebbende is. Het hof bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs leveren voor de claims van appellanten. Het hof concludeert dat de film is geproduceerd door [A] en [Y] gezamenlijk, en dat [appellant sub 1] niet kan worden aangemerkt als rechthebbende. De proceskosten worden toegewezen aan de geïntimeerden, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de geïntimeerden betreft. De zaak tegen [geïntimeerde sub 4] wordt aangehouden voor verdere behandeling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200.057.627/01
Zaak/rolnr. rechtbank : 257105/HA ZA 06-88
arrest van 8 mei 2012
inzake
1. de vennootschap naar vreemd recht
[…] PRODUCTIONS PRIVATE LTD.,
gevestigd te Mumbai, India,
hierna te noemen: [appellant sub 1],
2. [Naam],
h.o.d.n. EtnoLife Diensten,
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: [appellant sub 2], respectievelijk EtnoLife,
appellanten,
hierna ook gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[…] V.O.F.,
h.o.d.n. […],
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1],
2. [Naam],
wonende te [Woonplaats],
3. [Naam],
wonende te [Woonplaats],
hierna ook gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden sub 1 t/m 3],
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen te 's-Gravenhage,
4. [Naam],
h.o.d.n. […],
wonende te [Woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 4],
advocaat: mr. E.M. Kostense te 's-Gravenhage,
geïntimeerden.
Verloop van het geding
Bij exploot van 12 november 2009 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 augustus 2009. Bij memorie van grieven, met producties, hebben [appellanten] twee grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd. [geïntimeerde sub 4] heeft een memorie van antwoord, tevens houdend grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties, genomen en [geïntimeerden sub 1 t/m 3] een memorie van antwoord, met producties.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Kort gezegd gaat het in deze zaak over het volgende. [appellanten] stellen dat [appellant sub 1] producent is van en als zodanig de auteursrechten heeft op de speelfilm "Kaal" (hierna: "de Film"), alsmede dat [appellant sub 2] voor Nederland (en de Nederlands sprekende delen van België en Luxemburg) exclusief licentiehouder is met betrekking tot de Film. Volgens [appellanten] hebben [geïntimeerden sub 1 t/m 3] en [geïntimeerde sub 4] in hun respectieve bedrijven DVD's met daarop kopieën van de Film verkocht of verhuurd (met Franse ondertiteling), die niet afkomstig zijn uit het verkoopkanaal van [appellanten] en zonder dat deze daarvoor toestemming hebben gegeven. Zij vorderen op de grondslagen van het auteursrecht en onrechtmatige daad diverse verboden en hebben nevenvorderingen ingesteld.
2. Bij vonnis van 24 oktober 2007 heeft de rechtbank [appellanten] in het geding tussen hen en [geïntimeerden sub 1 t/m 3] opgedragen te bewijzen dat [appellant sub 1] producent is van de Film, althans auteursrechthebbende. In datzelfde geding, alsmede in het geding tussen [appellanten] en [geïntimeerde sub 4], heeft de rechtbank [appellanten] voorts opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerden sub 1 t/m 3] en [geïntimeerde sub 4] DVD's van de Film met Franse ondertiteling hebben verkocht of verhuurd.
3. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen tegen [geïntimeerden sub 1 t/m 3] afgewezen omdat [appellanten] niet hebben bewezen dat [appellant sub 1] auteursrechthebbende is op de Film. De vorderingen tegen [geïntimeerde sub 4] heeft zij afgewezen op de grond dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd te bewijzen dat [geïntimeerde sub 4] DVD's van de Film met Franse ondertiteling heeft verkocht of verhuurd. De pas na de getuigenverhoren betrokken stelling dat [geïntimeerde sub 4] illegale DVD's van de Film heeft verkocht, ongeacht of die voorzien zijn van een Franse ondertiteling, heeft de rechtbank ambtshalve op grond van de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Aan de onrechtmatige daadsgrondslag heeft de rechtbank geen afzonderlijke overweging gewijd. Daartegen is geen grief gericht.
4. De eerste grief van [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is bewezen dat [appellant sub 1] rechthebbende is op de Film. Zij verwijzen naar de in eerste aanleg overgelegde stukken en de aldaar afgelegde getuigenverklaringen. [appellanten] hebben bij memorie van grieven nog zes producties overgelegd. Daaruit blijkt volgens hen onomstotelijk dat [appellant sub 1] de Film heeft geproduceerd, althans dat [A] de Film in zijn hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder van [appellant sub 1] heeft geproduceerd. Het betreft de volgende (kopie-)stukken:
a. de oprichtingsakte van [appellant sub 1];
b. een bedrijfsprofiel van [appellant sub 1];
c. een licentieovereenkomst tussen [appellant sub 1] en [X] Films International Limited (hierna: [X]);
d. een verklaring van [A];
e. een certficaat van de Central Board of Film Certification
f. een bericht van [X] van 20 augustus 2009.
5. Volgens [appellanten] blijkt uit het onder a. genoemde document dat in 1976, toen [appellant sub 1] werd opgericht, [B] en [C] aandeelhouders waren. Uit het onder b. genoemde stuk blijkt volgens hen dat [A] ("son of Mr. [B]") de Film in zijn hoedanigheid van directeur van [appellant sub 1] heeft geproduceerd. De onder c. genoemde overeenkomst laat volgens [appellanten] zien dat [appellant sub 1] rechthebbende is op de Film; de aanduidingen op de originele film van "[A]" en "[X]" tonen volgens hen een zeer duidelijk verband met [appellant sub 1]. Uit de onder d. genoemde verklaring van [A] volgt volgens [appellanten] dat EtnoLife de Film mag distribueren en vermarkten in Nederland. Het onder e. genoemde certificaat toont dat de Film geschikt is voor twaalf jaar en ouder. Het onder f. genoemde bericht bevat volgens [appellanten] een verklaring van [X] over de identiteit van [A].
6. Volgens [geïntimeerden sub 1 t/m 3] en [geïntimeerde sub 4] volgt uit deze producties geenszins dat [appellant sub 1] producent van, althans auteursrechthebbende is op de Film. Zij wijzen erop dat uit de oprichtingsakte blijkt dat [A] pas op 12 maart 2008 directeur is geworden van [appellant sub 1], zodat reeds om die reden niet juist kan zijn dat hij de (in 2005 geproduceerde) Film in zijn hoedanigheid van directeur van [appellant sub 1] heeft geproduceerd. Om dezelfde reden trekken zij de echtheid van de overeenkomst tussen [appellant sub 1] en [X] in twijfel, aangezien deze uit 2004 dateert en namens [appellant sub 1] door [A] is ondertekend. Uit de oprichtingsakte blijkt volgens hen voorts niet dat [A] tevens aandeelhouder is van [appellant sub 1]. Vervolgens voeren [geïntimeerden sub 1 t/m 3] en [geïntimeerde sub 4] aan dat uit de diverse stukken waarin [appellant sub 1] als producent/rechthebbende wordt genoemd niet blijkt hoe [appellant sub 1] aan die hoedanigheid is gekomen, c.q. hoe de betreffende rechten (in [appellant sub 1]) zijn "ingebracht". In dat verband wijzen zij erop dat [Y] mede-producent is en dat niet blijkt van toestemming (tot overdracht aan [appellant sub 1]) zijnerzijds.
7. Nu [geïntimeerde sub 4] het auteursrecht van [appellant sub 1] in eerste aanleg niet heeft betwist, ziet grief 1 niet op het vonnis voor zover tussen [appellanten] en [geïntimeerde sub 4] gewezen. In hoger beroep heeft [geïntimeerde sub 4] alsnog betwist dat [appellant sub 1] rechthebbende is op de Film, voor zover nodig bij wijze van incidenteel appel. Het betreft in zoverre een nieuw verweer, waarop [appellanten] nog niet hebben gereageerd.
8. Voor zover het gaat om het hoger beroep ingesteld tegen [geïntimeerden sub 1 t/m 3], overweegt het hof als volgt.
9. Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis heeft overwogen, worden volgens artikel 45d van de Auteurswet 1912 (Aw.) de makers van een filmwerk geacht het recht op onder meer openbaarmaking en verveelvoudiging van dat werk aan de producent te hebben overgedragen, tenzij de makers en de producent schriftelijk anders zijn overeengekomen. Het auteursrecht op een film komt derhalve in beginsel toe aan de producent van die film.
10. Het hof is van oordeel dat [appellanten] (nog steeds) niet hebben bewezen dat [appellant sub 1] als producent of anderszins auteursrechthebbende is op de Film. Wat betreft de in eerste aanleg overgelegde stukken en de verklaringen van de door de rechtbank gehoorde getuigen sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de rechtbank (rov. 2.2 tot en met 2.6 van het eindvonnis). De in hoger beroep overgelegde stukken werpen geen ander licht op de zaak. Uitgangspunt daarbij is dat uit diverse stukken blijkt dat de Film is geproduceerd door [A] en [Y] gezamenlijk: dit is vermeld in de definitie van "Said Film" in de tussen [appellant sub 1] en EtnoLife gesloten licentieovereenkomst (productie IIc bij conclusie van repliek, CvR), in de brief van EtnoLife van 26 april 2005 aan haar klanten (productie III bij CvR), in een "Synopsis" van de Film op de website Hindulife.nl (productie Va bij CvR) en op de printscreens van de websites, overgelegd bij brief van [appellanten] van 6 november 2007. Dezelfde vermelding staat klaarblijkelijk op de cover van de door [appellanten] in eerste aanleg bij de rechtbank gedeponeerde originele
(DVD-)versie van de Film (zie rov. 2.2 van het eindvonnis). Ook in de verklaring van [X] (productie 6 bij memorie van grieven) is vermeld dat de Film is geproduceerd door [A] en [Y]. [appellanten] hebben de dienovereenkomstige stelling van [geïntimeerden sub 1 t/m 3] ook niet, althans onvoldoende betwist.
11. De omstandigheid dat [A] ten tijde van het produceren van de Film directeur en/of aandeelhouder was van [appellant sub 1] (indien juist) brengt niet zonder meer mee dat [appellant sub 1] als producent moet worden aangemerkt en/of de auteursrechten op de Film heeft verkregen. [appellanten] hebben geen beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7 Aw (het werkgeversrecht). Andere omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat [appellant sub 1] rechthebbende is (geworden) hebben [appellanten] niet gesteld. Dit klemt te meer nu, zoals [geïntimeerden sub 1 t/m 3] terecht hebben aangevoerd, voor overdracht van de uit het producentschap voortvloeiende auteursrechten aan [appellant sub 1] tevens de toestemming van mede-producent [Y] zou moeten zijn verleend. Daaromtrent hebben [appellanten] niets gesteld. Evenmin hebben zij een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.
12. Aangezien mitsdien niet ervan kan worden uitgegaan dat [appellant sub 1] de auteursrechten op de Film heeft verkregen, kan evenmin worden aangenomen dat zij deze rechtsgeldig aan EtnoLife heeft overgedragen.
Reeds hierop strandt het hoger beroep, voor zover gericht tegen [geïntimeerden sub 1 t/m 3]
Grief 2, die op het uitgangspunt berust dat [appellanten] rechthebbende zijn met betrekking tot de Film, behoeft geen bespreking.
13. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerden sub 1 t/m 3] In hoger beroep vorderen [geïntimeerden sub 1 t/m 3] begroting van die kosten op de voet van artikel 1019h Rv. Daarbij maken zij aanspraak op het maximale bedrag volgens het indicatietarief. Het door [geïntimeerden sub 1 t/m 3] bedoeld indicatietarief geldt echter - zoals zij zelf ook aangeven bij wijze van verweer tegen de door [appellanten] gevorderde kosten - slechts voor de eerste aanleg. In hoger beroep dienen de kosten, om voor vergoeding in aanmerking te komen, te worden gespecificeerd. [geïntimeerden sub 1 t/m 3] hebben dat echter nagelaten, zodat geen kosten kunnen worden begroot. Het hof zal dan ook het liquidatietarief toepassen.
14. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in de zaak tegen [geïntimeerde sub 4], dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd te bewijzen dat [geïntimeerde sub 4] DVD's van de Film met Franse ondertiteling heeft verkocht of verhuurd, en tegen het oordeel dat de pas na de getuigenverhoren betrokken stelling dat [geïntimeerde sub 4] illegale DVD's van de Film heeft verkocht, ongeacht of die voorzien zijn van een Franse ondertiteling, op grond van de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten. [appellanten] stellen dat, nu vaststaat dat (zowel [geïntimeerden sub 1 t/m 3] als) [geïntimeerde sub 4] DVD's, niet afkomstig uit het verkoopkanaal van eisers hebben verkocht of gehuurd (ongeacht de ondertiteling), schade is geleden die dient te worden vergoed.
15. [geïntimeerde sub 4] bestrijdt dat is komen vast te staan dat hij illegale DVD's heeft verhandeld. Volgens hem volgt dat niet uit de getuigenverklaringen. Ook de gestelde schade is volgens [geïntimeerde sub 4] in het geheel niet komen vast te staan.
16. [appellanten] weerspreken in hoger beroep niet, althans onvoldoende, dat niet is bewezen dat in de videotheek van [geïntimeerde sub 4] (KMI) DVD's van de Film zijn aangetroffen met een Franse ondertiteling. In hoger beroep hebben [appellanten] voldoende tijdig mede aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 4] (in zijn onder de naam KMI aan de Paul Krugerlaan te Den Haag gedreven videotheek) DVD's, niet afkomstig uit het verkoopkanaal van eisers, heeft verhandeld, ongeacht de ondertiteling. Derhalve moet worden onderzocht of dat laatste wél is bewezen.
17. Als productie IV bij conclusie van repliek hebben [appellanten] een aantal verklaringen overgelegd. Deze zijn door [geïntimeerde sub 4] uitvoering weersproken, door te wijzen op de (familie-)banden tussen de schrijvers van de verklaringen en [appellant sub 2], op een onderliggend conflict tussen [appellant sub 2] en (onder meer) [geïntimeerde sub 4] en op tegenstrijdigheden en aantoonbare onjuistheden in de verklaringen (conclusie van dupliek [geïntimeerde sub 4] onder 18-25). [appellanten] zijn daarop niet meer teruggekomen.
18. De door de rechtbank op verzoek van [appellanten] gehoorde getuigen hebben, voor zover van belang en kort samengevat, als volgt verklaard.
[appellant sub 2] (partij):
zijn neven hebben een blanco DVD in een doosje met omslag bij KMI gekocht.
[getuige 2] (videotheekhouder aan de […] te […]):
klanten hebben hem verteld dat zij de Film op DVD hadden kunnen kopen bij onder meer KMI , hij heeft sommige daarvan gezien en geconstateerd dat het om illegale kopieën ging.
[getuige 3] (zwager van [appellant sub 2])
hij heeft een DVD van de Film bij KMI gezien; het ging om een gebruikelijke box met omslag en label (op de DVD zelf), maar zonder "seal" en zonder "booklet".
[getuige 4]:
hij heeft bij KMI een illegale DVD van de Film gezien; het ging om een DVD zonder label en deze werd "van achter" gehaald.
De in de contra-enquête voorgebrachte getuigen hebben, voor zover van belang voor de zaak tegen [geïntimeerde sub 4], verklaard:
[geïntimeerde sub 1]:
hij heeft bij de groothandel van KMI drie officiële DVD's van de Film gekocht, die in Nederland mogen worden verkocht;
de getuige [getuige 4] is de zoon van de zus van de eigenaar van videotheek […]; de getuige [getuige 2] heeft eerder gezegd dat hij [geïntimeerden sub 1 t/m 3] zwart zou maken.
[geïntimeerde sub 4]:
hij heeft nooit illegale DVD's verkocht;
bij [appellant sub 2] is wrevel ontstaan toen deze een stichting tegen piraterij begon (welke stichting eigenaar is van [...] Video - het hof neemt aan dat dit dezelfde videotheek is als die welke elders in de stukken "[...] (Video Center)" wordt genoemd), van welke stichting [geïntimeerde sub 4] tegen betaling van € 150.000,- lid kon worden, waarvan hij heeft afgezien;
hij denkt dat dat de reden is waarom mensen, die volgens hem alle vrienden of bekenden zijn van [appellant sub 2], verklaren dat hij illegale DVD's heeft verkocht.
19. Het hof is van oordeel dat aan de schriftelijke verklaringen en de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs kan worden ontleend voor de juistheid van de stelling dat [geïntimeerde sub 4] in zijn videotheek aan de […] te […] illegale DVD's van de Film heeft verkocht of verhuurd. Daarbij hecht het hof betekenis aan de (niet weersproken) omstandigheid dat alle door [appellanten] voorgebrachte getuigen een band hebben met [appellant sub 2], dan wel kennelijk zakelijke redenen hebben om in het nadeel van [geïntimeerde sub 4] te verklaren. Voorts zijn de verklaringen tamelijk vaag en overtuigen zij het hof, mede gelet op de door [geïntimeerde sub 4] aangewezen inconsistenties (conclusie van dupliek onder 18-25), ook overigens niet. Voor zover [appellanten] aan hun stellingen ten grondslag leggen dat [geïntimeerde sub 4] de door hem verhandelde DVD's niet van EtnoLife ([appellant sub 2]) heeft betrokken, neemt het hof voorts in aanmerking dat EtnoLife volgens de eigen stellingen van [appellanten] niet de enige is die in Nederland DVD's van de Film mag distribueren. Immers, ook aan [X] is een licentie verleend, voor de gehele wereld met uitzondering van India, Nepal, Bhutan en Sikkim, om DVD's van de Film te distribueren (productie 3 bij memorie van grieven). Dienovereenkomstig verklaart [A] (productie 4 bij memorie van grieven):
"(...) any other party other than ETNOLIFE SERVICES distributing the DVD in Netherlands are unofficial DVD's, except for the International version DVDs released by [X] Films Pvt. Ltd, Worldwide distributors of the film."
[appellanten] hebben in hoger beroep geen nader bewijs van hun stellingen aangeboden, althans niet voldoende gespecificeerd.
20. Ook grief 2 faalt derhalve. Het door [geïntimeerde sub 4] in hoger beroep aangevoerde verweer dat [appellanten] geen rechthebbenden zijn met betrekking tot de Film behoeft bij die stand van zaken geen bespreking.
21. [geïntimeerde sub 4] maakt in hoger beroep aanspraak op vergoeding van zijn proceskosten in eerste en tweede aanleg op de voet van artikel 1019h Rv. In eerste aanleg heeft de rechtbank de kosten begroot met toepassing van het liquidatietarief. Voor zover in de memorie van [geïntimeerde sub 4] een grief tegen die beslissing moet worden gelezen, faalt deze. Immers, de inleidende dagvaarding is uitgebracht voor 29 april 2006, de uiterste implementatiedatum van de Handhavingsrichtlijn (waarvan artikel 1019h Rv. de implementatie is). De in hoger beroep gemaakte kosten komen in beginsel wel voor begroting volgens artikel 1019h Rv. in aanmerking. [geïntimeerde sub 4] heeft zijn kosten gespecificeerd in productie 8 bij memorie van antwoord en komt terzake uit op een bedrag van € 6.481,88. Nu [appellanten] daarop echter nog niet hebben kunnen reageren, zullen zij daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Het hof zal om die reden de beslissing in het hoger beroep tegen [geïntimeerde sub 4] aanhouden.
Beslissing
Het hof
in de zaak tussen [appellanten] en [geïntimeerden sub 1 t/m 3]:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover tussen [appellanten] en [geïntimeerden sub 1 t/m 3] gewezen;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden sub 1 t/m 3] begroot op € 314,- aan verschotten en € 1.631,- aan salaris procureur
(1 punt in tarief IV);
in de zaak tussen [appellanten] en [geïntimeerde sub 4]:
verwijst de zaak naar de rol van 5 juni 2012 voor akte aan de zijde van [appellanten], teneinde te reageren op de door [geïntimeerde sub 4] gevorderde en gespecificeerde proceskosten, een en ander als vermeld in rov. 21;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.H. Tanja-van den Broek, H.J.H. van Meegen en
M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2012 in aanwezigheid van de griffier.