ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9816

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.644-01 en 200.093.637-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtsgeldigheid van huurovereenkomsten voor woonwagenstandplaatsen en de vraag van dwaling en onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [N] en [M] tegen de gemeente 's-Gravenhage, betreffende de rechtsgeldigheid van huurovereenkomsten voor woonwagenstandplaatsen. [N] en [M] hebben hun woonwagens verhuist naar een nieuw woonwagencentrum, waarbij zij een verhuisvergoeding van de gemeente ontvingen. Na de verhuizing stelden zij echter dat de nieuwe standplaatsen niet voldeden aan de eisen van het Bouwbesluit en dat er sprake was van dwaling en onrechtmatige daad. Ze vorderden onder andere vernietiging van de huurovereenkomsten en schadevergoeding van de gemeente.

Het hof heeft de vorderingen van [N] en [M] afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen strijdigheid met het Bouwbesluit was en dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld. De gemeente had de standplaatsen ingericht volgens de adviezen van deskundigen en er was onvoldoende bewijs dat de standplaatsen niet aan de eisen voldeden. Bovendien was er geen sprake van dwaling, omdat [N] en [M] niet hadden aangetoond dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomsten niet op de hoogte waren van de relevante omstandigheden.

Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en veroordeelde [N] en [M] in de kosten van het hoger beroep. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de noodzaak om tijdig klachten te uiten over gebreken aan het gehuurde.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummers : 200.093.644/01 ([N]) en 200.093.637/01 ([M])
Zaak-/rolnummer rechtbank : 919374/09-35677 en 919459/09-35696
Arrest d.d. 26 juni 2012 (bij vervroeging)
In de gevoegd behandelde zaken van:
[Naam],
zaaknummer: 200.093.644/01,
wonende te [Woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [N],
advocaat: mr. R.B. van Heijningen te 's-Gravenhage,
en
[Naam],
zaaknummer: 200.093.637/01,
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [M],
advocaat: mr. R.B. van Heijningen te 's-Gravenhage,
[N] en [M] hierna tezamen te noemen: [N] c.s.,
tegen
DE GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE,
zetelend te's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. T.M. van Dijk te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploten van 30 augustus 2011 zijn [N] c.s. in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, tussen partijen gewezen vonnissen van telkens 1 juni 2011. Bij afzonderlijke memories van grieven (met producties) hebben [N] c.s. telkens vijf grieven tegen deze (vrijwel gelijkluidende) vonnissen aangevoerd. De gemeente heeft de grieven bij afzonderlijke memories van antwoord (met producties) bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaken mondeling bepleit op 31 mei 2012. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Ter gelegenheid van het pleidooi hebben beide partijen nog stukken in het geding gebracht, zoals vermeld in het proces-verbaal van de pleitzitting. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof zal de zaken gevoegd behandelen, nu het om identieke geschillen gaat.
2. Kort en zakelijk weergegeven gaat het geschil in hoger beroep om het volgende.
(2.1) [N] c.s. bewoonden ieder een eigen woonwagen staande op het woonwagencentrum aan de […]weg te 's-Gravenhage. In het kader van het deconcentratiebeleid werd dit woonwagencentrum opgeheven. Ten gevolge hiervan moesten [N] c.s. verhuizen naar nieuwe woonwagencentra. [N] c.s. hebben ingestemd met verhuizing naar het woonwagencentrum aan de [...]straat te
's-Gravenhage. Hiertegenover stond een door de gemeente betaalde verhuisvergoeding voor ieder van NLG 60.000,--. [N] heeft per 1 september 2001 de standplaats aan de [...]straat […] gehuurd van de gemeente, [M] per dezelfde datum die aan de [...]straat […]. [N] c.s. hebben hun woonwagens door professionele verhuizers laten verplaatsen naar de [...]straat, waarbij de woonwagens zijn gefundeerd met ieder twaalf betonblokken van één vierkante meter.
(2.2) In de gesloten huurovereenkomsten is aangegeven dat de standplaats voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit, voor zover thans van belang, stelt eisen aan de draagkracht van de ondergrond (de belastingen die door de ondergrond opgenomen moeten kunnen worden), te weten een puntlast van 50 kN (5000 kg) rekenwaarde. Het Bouwbesluit stelt geen expliciete eisen aan toelaatbaar geachte zettingen en/of zettingsverschillen.
(2.3) Het woonwagencentrum aan de [...]straat (hierna: het woonwagencentrum) is in 2001 door HBG Civiel West-Zuid in opdracht van de gemeente gerealiseerd, nadat door dit bedrijf aan Mos Grondmechanica B.V. opdracht was verstrekt geotechnisch grondonderzoek te doen. Op de desbetreffende locatie heeft de gemeente een één meter dikke zandlaag doen aanleggen. Alle standplaatsen werden vervolgens geheel van bestrating voorzien.
(2.4) De huurovereenkomsten van [N] c.s. zijn wegens aanzienlijke huurachterstand (ongeveer twee-en-half jaar huurachterstand) per 1 januari 2005 ontbonden door de kantonrechter (hierna ook: de huurprocedure). Het beroep van [N] c.s. op opschorting, met name voortvloeiende uit een tegenvordering wegens toezeggingen met betrekking tot plaatsing van sanitaire blokken, is daarbij verworpen. In hoger beroep zijn de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd bij arresten van 8 mei 2008. Ook daar is het beroep op opschorting wegens gestelde toezeggingen en gebreken (verzakking en vochtoverlast) verworpen. Volgens het hof (kort gezegd) waren de gestelde gebreken niet aannemelijk gemaakt en/of onvoldoende onderbouwd, terwijl hetzelfde gold voor de stellingen dat zij daarover bij de gemeente (veelvuldig) hadden geklaagd. Bij arresten in de huurprocedure van 5 maart 2010 is het cassatieberoep van [N] c.s. verworpen.
(2.5) [N] c.s. hebben hun standplaatsen inmiddels ontruimd.
3. In deze procedure vorderen [N] c.s., zakelijk weergegeven:
a) vernietiging wegens dwaling bij het aangaan van de huurovereenkomsten die tussen partijen hebben bestaan,
b) althans een verklaring voor recht dat de gemeente jegens [N] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door hen ter vervanging van hun vorige standplaatsen nieuwe standplaatsen voor hun woonwagens ter beschikking te stellen die niet beschikten over de eigenschap dat de ondergrond van die standplaatsen de woonwagens van [N] c.s. zonder gevaar voor verzakking konden dragen,
c) veroordeling van de gemeente om aan [N] c.s. ter vergoeding van de schade
alsnog een vervangende woonwagenstandplaats ter beschikking te stellen onder redelijke en gebruikelijke voorwaarden,
d) met vergoeding van de kosten die gemoeid zijn met het deugdelijk plaatsen van de beide woonwagens aldaar,
e) subsidiair schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4. [N] c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat er sprake is van dwaling doordat de gemeente standplaatsen aan de [...]straat ter beschikking heeft gesteld die niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen en de gemeente [N] c.s. er niet op heeft gewezen dat de woonwagens niet op de gehuurde standplaatsen konden worden geplaatst zonder verzakkingsgevaar. Meer in het bijzonder stellen zij dat de standplaatsen niet voldeden aan het Bouwbesluit (zoals toegezegd in het huurcontact) en dat de gemeente heeft nagelaten om [N] c.s. erop te wijzen dat de daarop te plaatsen woonwagens moesten worden gefundeerd. Als [N] c.s. dit verzakkingsgevaar hadden gekend zouden zij nooit hun oude standplaatsen aan de [...]weg hebben verlaten en deze hebben verruild voor de standplaatsen aan de [...]straat en daarop hun woonwagens hebben geplaatst.
Het onrechtmatig handelen bestaat, aldus [N] c.s., er uit dat de gemeente [N] c.s. heeft bewogen naar het woonwagencentrum te verhuizen zonder op deze funderingsnoodzaak te wijzen.
5. De kantonrechter heeft deze vorderingen bij de thans bestreden (vrijwel identieke) vonnissen afgewezen. De kantonrechter was van oordeel dat onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat de desbetreffende standplaatsen niet aan het Bouwbesluit voldeden, dat er geen sprake is van dwaling van [N] c.s. bij het sluiten van de huurovereenkomsten en dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld.
6. [N] c.s. klagen met hun vijf grieven in de kern erover dat de kantonrechter zonder verder feitelijk onderzoek heeft aangenomen dat de desbetreffende standplaatsen wel voldeden, althans dat onvoldoende was gesteld om hierover anders te oordelen. Daarom heeft de kantonrechter, aldus [N] c.s., op onjuiste gronden de vorderingen afgewezen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. Het hof stelt het volgende voorop. De klachten van [N] c.s. bevatten in wezen klachten over gebreken aan het gehuurde (in de zin van artikel 7: 204 BW). Inmiddels is in de huurprocedure onherroepelijk vast komen te staan dat deze gestelde gebreken niet, althans niet voldoende duidelijk kenbaar zijn gemaakt aan de gemeente als verhuurder. Op deze gebrekenregeling kunnen [N] c.s. zich thans dus niet meer beroepen.
Beoordeling van de dwalingsvorderingen
8. Zoals naar voren is gekomen bij pleidooi en zoals ook blijkt uit de formulering van de vorderingen gaat het [N] c.s. met name om het krijgen van een (nieuwe) standplaats en zijn de vorderingen daarom zo ingekleed. Ook is bij pleidooi aan de orde geweest dat dergelijke vorderingen zich niet verdragen met de vordering tot vernietiging wegens dwaling. Immers, indien geoordeeld zou worden dat er sprake is van dwaling met vernietiging tot gevolg, dan zou dit leiden tot het terugdraaien van de huurovereenkomsten, níet tot een verplichting om schade te vergoeden, zeker niet een verplichting tot het verschaffen van nieuwe standplaatsen bij wijze van schadevergoeding in natura (artikel 6: 103 BW). De stelling van [N] c.s. dat zij dan recht zouden hebben een andere standplaats te kiezen, gaat dus niet op. Dit zou mogelijk anders zijn indien er tevens sprake zou zijn van onrechtmatige daad van de gemeente. Hiervan is in dit geval echter geen sprake, zoals hierna zal worden toegelicht.
9. In essentie komt de dwalingsvordering er op neer (i) dat de standplaatsen aan de [...]straat niet voldoen aan het Bouwbesluit en (ii) dat er sprake is van non-conformiteit (zie stelling bij pleidooi) omdat de standplaatsen niet over de eigenschappen beschikten die naar redelijkheid mochten worden verwacht.
10. Ad (i) Het hof is van oordeel dat voorshands genoegzaam is komen vast te staan dat van strijdigheid met het Bouwbesluit geen sprake is. Niet alleen stelt het Bouwbesluit slechts eisen aan de draagkracht van de bodem en niet aan de toegestane mate van zetting, maar bovendien is op basis van de rapportage van de gemeente aannemelijk geworden dat de draagkracht toereikend is. De andersluidende door [N] c.s. overgelegde rapporten gaan uit van premissen (fundering van 0,50 m2 en een veenlaag van 0,20 m) die onjuist zijn gebleken.
Ad (ii) Omtrent de mate van zetting is door [N] c.s. slechts in algemene termen gesproken, terwijl vast staat dat de woonwagen van [N] nog steeds staat op de [...]straat […] en in gebruik is bij de heer […] (vader van [M]), die de desbetreffende standplaats thans huurt. Deze heeft in al die jaren geen herstelwerkzaamheden (doen) verrichten aan de woonwagen zoals hij ter pleitzitting heeft verklaard. Zonder nadere concrete toelichting, die ontbreekt, komt het hof dan ook tot de conclusie dat de zettingen, ook die bij de standplaats (van [M]) daarnaast, mee moeten vallen, althans zich voor eenvoudig herstel - het stellen van de woonwagen - lenen. Het verweer van [N] c.s. dat hun woonwagens niet gesteld kunnen worden omdat er een muurtje omheen is gemetseld, wordt verworpen, nu dit voor risico van de eigenaar van de woonwagen komt. Van de eigenaar van de woonwagen mag gevergd worden dat deze de woonwagen zo inricht en plaatst dat onderhoud/correctie - onder de woonwagen zitten ook leidingen en afvoeren, die toegankelijk moeten blijven voor onderhoud - mogelijk blijft. Hier komt bovendien bij dat de gemeente op goede gronden heeft betoogd dat, indien een beroep op non-conformiteit wordt gedaan, niet tijdig is geklaagd (in de zin van artikel 6: 89 BW). Het hof wijst in dit verband mede op de beslissingen in de huurprocedure over het ontbreken van deugdelijk ter kennis van de gemeente gebrachte klachten, die gezag van gewijsde hebben gekregen (zie rechtsoverweging 7).
11. Uit het voorgaande vloeit voort dat argument (ii) niet opgaat, terwijl argument (i) voorshands niet is komen vast te staan. Nu de dwalingsvordering van [N] c.s. als strekking heeft het - juridisch niet mogelijke - bewerkstelligen van een nieuwe standplaats in de vorm van schadevergoeding in natura (vordering c), hebben [N] c.s. geen belang bij verder onderzoek (in de vorm van een deskundigenbericht) naar de vraag of is gedwaald omtrent het Bouwbesluit. Deze vordering (c) is immers hoe dan ook niet toewijsbaar. Niet is onderbouwd dat naast de reeds uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst nog belang is bij vordering (a), zodat het hof deze vordering eveneens, bij gebrek aan belang, zal afwijzen.
12. De slotsom van het voorgaande is dat de dwalingsvordering reeds hierom voor afwijzing gereed ligt en dat het hof geen grond ziet voor een deskundigenonderzoek op dit punt. Voor getuigenverhoor is geen plaats, reeds omdat daartoe onvoldoende is gesteld. Nader onderzoek naar de overige elementen van dwaling kan daarom achterwege blijven.
Beoordeling van de vorderingen op de grondslag onrechtmatige daad
13. Aan de gemeente wordt verweten dat zij aan [N] c.s. standplaatsen voor hun woonwagens ter beschikking heeft gesteld die niet beschikten over de eigenschap dat de ondergrond van die standplaatsen de woonwagens van [N] c.s. zonder gevaar voor verzakking konden dragen en dat de gemeente haar hiervoor niet heeft gewaarschuwd. Dit alléén levert geen onrechtmatig handelen van de gemeente op. Hiervoor zou toch ten minste enige vorm van schuld aan de gemeente moeten kunnen worden tegengeworpen. In het licht van het vorenoverwogene is onvoldoende gesteld om onafhankelijk van de gebrekenregeling van artikel 7:204 e.v. BW, waarbij nogmaals wordt benadrukt dat die thans niet meer aan de orde is, tot het oordeel te komen dat de gemeente terzake van de beweerdelijk ontbrekende eigenschap een verwijt treft.
14. Het hof wijst voorts nog op het volgende.
Vast staat dat de gemeente de standplaats aan de [...]straat heeft doen inrichten na bodemonderzoek en na het aanbrengen van een zandlaag van één meter dik plus verharding, kennelijk overeenkomstig het advies van de door haar ingeschakelde deskundigen. Daarnaast neemt het hof tot uitgangspunt dat de zetting mee moet vallen (zie rechtsoverweging 10.ii). Nu voorts het gezag van gewijsde in de huurprocedure met zich brengt dat vast staat dat de gemeente niet tijdig door [N] c.s. is gewaarschuwd, terwijl gesteld noch gebleken is dat de gemeente enige wetenschap had behoren te hebben van (gebleken) ondeugdelijkheid van de standplaatsen, valt haar geen onrechtmatigheid tegen te werpen, zeker niet nu [N] c.s. de (herstel)mogelijkheden in de huurrelatie niet hebben benut. Hier komt bij dat [N] c.s. als eigenaars van de woonwagens terzake een eigen verantwoordelijkheid hebben, waarbij met name wordt gewezen op het (doen) bijstellen van de wagens zodra zij (enige vorm van) zetting vaststellen.
15. De overige vorderingen moeten daarom ook worden afgewezen. Voor een verplichting van de gemeente tot schadevergoeding (al dan niet in natura) is geen grond. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd met veroordeling van [N] c.s. in de kosten van het hoger beroep. Nu het gaat om twee vrijwel identieke zaken zal het hof de advocaatkosten matigen tot 2 punten (tarief II) per zaak in plaats van de gebruikelijke 3 punten.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen [N] en de gemeente gewezen vonnis van de rechtbank
's-Gravenhage van 1 juni 2011;
- bekrachtigt het tussen [M] en de gemeente gewezen vonnis van de rechtbank
's-Gravenhage van 1 juni 2011;
- veroordeelt [N] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 649,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [M] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 649,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat deze proceskosten door [N] en [M] binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.E.A.M. van Waesberghe, en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.