GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.053.919/01
Rolnummer rechtbank: 310371 / HA ZA 08-1466
1. TMC Productions v.o.f.,
gevestigd te Rijnsburg, gemeente Katwijk,
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: TMC,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk,
Quality Colors B.V.,
gevestigd te Rijnsburg, gemeente Katwijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Quality Colors,
advocaat: mr. G.J. de Bock te Leiden.
Bij tussenarrest van 6 september 2011 heeft het hof TMC toegelaten tot bewijslevering. Op 1 november 2011 en op 26 januari 2012 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden, waarvan de processen-verbaal zich bij de stukken bevinden. Quality Colors heeft afgezien van contra-enquête. Hierna hebben partijen opnieuw hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In zijn tussenarrest van 6 september 2011 heeft het hof TMC toegelaten te bewijzen dat de door [appellant sub 2] op de productielocatie van Quality Colors in de periode april tot en met september 2007 verrichte werkzaamheden zijn verricht in opdracht en voor rekening van Quality Colors. TMC heeft vervolgens [getuige 1], [getuige 2], [appellant sub 2] (appellant sub 2), [getuige 4] en [getuige 5] als getuige doen horen. De op 1 november 2011 voorgebrachte getuige [getuige 6] is niet gehoord wegens het ontbreken van een tolk, en is niet opnieuw voorgebracht. Quality Colors heeft afgezien van contra-enquête.
2. Het hof stelt voorop dat de getuigenverklaring van [appellant sub 2] moet worden aangemerkt als partijgetuigenverklaring, welke verklaring ingevolge artikel 164 lid 2 Rv uitsluitend kan bijdragen aan het door TMC te leveren bewijs indien er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van [appellant sub 2] voldoende geloofwaardig maken.
3. Het hof heeft de getuigenverklaringen en de overige bewijsstukken die door TMC in deze procedure zijn overgelegd in onderlinge samenhang beoordeeld en gewaardeerd. Het hof is van oordeel dat TMC niet in het door haar te leveren bewijs is geslaagd. In dit verband overweegt het hof het volgende.
4. [appellant sub 2] heeft als getuige verklaard, hetgeen door de getuigen [getuige5] en [getuige 4] is bevestigd, dat [appellant sub 2] zijn werkzaamheden op het bedrijf van Quality Colors is gestart zonder dat er vooraf afspraken waren gemaakt over een vergoeding voor de werkzaamheden van [appellant sub 2]. Dit was een andere situatie dan die gold voor de twee werknemers van TMC die in diezelfde periode tijdelijk voor Quality Colors werkzaam waren, waarbij tussen partijen wel afspraken waren gemaakt over de vergoeding die TMC voor hun werkzaamheden aan Quality Colors in rekening mocht brengen. [getuige 4] en [getuige 5] hebben verklaard dat de reden dat dit niet gold voor de werkzaamheden van [appellant sub 2] was dat deze werkzaamheden slechts plaatsvonden in het kader van een onderzoek naar een mogelijke samenwerking tussen TMC en Quality Colors.
5. [appellant sub 2] heeft als getuige voorts verklaard dat hij, toen hij al werkzaam was bij Quality Colors, het onderwerp van zijn vergoeding bij [getuige 5] aan de orde heeft gesteld. Hij heeft aan [getuige 5] gevraagd wat [getuige 5] en [getuige 4] zelf kregen aan managementfee, en hij heeft vervolgens met zijn accountant besproken dat hij zelf € 25,- per uur zou rekenen, wat hij een redelijk bedrag vond. Volgens [appellant sub 2] heeft hij dit uurtarief vervolgens met [getuige 5] besproken. Op de vraag of [getuige 5] hiermee vervolgens akkoord is gegaan, heeft [appellant sub 2] als getuige geen duidelijke en stellige verklaring afgelegd. Hij heeft – kort gezegd – verklaard dat [getuige 5] hiermee akkoord moet zijn geweest, omdat hij [appellant sub 2] anders de facturen van mei en juli 2007 niet zou hebben gestuurd. Nader heeft hij verklaard dat [getuige 5] akkoord was met de € 25,- per uur. Voorts heeft [appellant sub 2] verklaard dat [getuige 5] hem heeft gevraagd om zijn urenstaten bij te houden.
6. [getuige 5] heeft als getuige echter een geheel andere verklaring afgelegd. Ook [getuige 5] kon zich herinneren dat [appellant sub 2], toen hij al enkele maanden bij Quality Colors aan het werk was, heeft gevraagd naar een vergoeding voor zijn werkzaamheden. [appellant sub 2] heeft hem inderdaad gevraagd naar de managementfee die [getuige 5] en [getuige 4] kregen, en heeft toen zelf de vraag aangekaart wat de mogelijkheden voor hem waren. Volgens [getuige 5] heeft hij toen echter tegen [appellant sub 2] gezegd dat er voor hem op dat moment geen mogelijkheden waren omdat dat niet binnen de afspraken viel en Quality Colors bovendien al twee werknemers van TMC in dienst had genomen. [appellant sub 2] vond het jammer dat er voor hem geen vergoeding voor zijn werkzaamheden was, en vroeg aan [getuige 5] of er nog iets mogelijk was. [getuige 5] heeft verklaard dat hij toen heeft gezegd: “dat is er niet, en dat was ook niet de afspraak.” [getuige 5] heeft uitdrukkelijk ontkend dat [appellant sub 2] met hem heeft gesproken over een uurtarief van € 25,-. Dat bedrag zag hij pas toen hij de facturen van [appellant sub 2] onder ogen kreeg in juli 2007. Hij heeft deze facturen met [getuige 4] besproken, en ze waren het er over eens dat dit duidelijk geen onderdeel was van de afspraken, hetgeen aan [appellant sub 2] is verteld. [getuige 5] heeft ontkend dat hij ooit tegen [appellant sub 2] heeft gezegd dat hij urenstaten moest bijhouden.
7. Ook [getuige 4] heeft als getuige ontkend dat er enige afspraak zou zijn gemaakt met [appellant sub 2] over een vergoeding voor zijn werkzaamheden. Hij heeft wel van [getuige 5] gehoord dat [appellant sub 2] met [getuige 5] had gesproken, en dat [appellant sub 2] geïnformeerd had hoe het geregeld was met de managementfee van [getuige 5] en [getuige 4]. Dit was echter in het kader van de vraag hoe partijen dat later mogelijk in het vat zouden gieten nadat een samenwerkingsrelatie tot stand zou zijn gekomen. [getuige 5] heeft tegen [getuige 4] gezegd dat hij tegen [appellant sub 2] had verteld hoe zij dat deden, maar toen is absoluut niet aan de orde gekomen dat [appellant sub 2] een vergoeding voor zijn werkzaamheden wilde. Wel heeft [getuige 4] van [getuige 5] gehoord dat hij met [appellant sub 2] heeft gesproken over beloning in het algemeen, dat wil zeggen niet specifiek over een beloning voor [appellant sub 2].
8. De getuige [getuige 1] heeft in dit verband nog verklaard dat [appellant sub 2] hem in de zomer van 2007 heeft gezegd dat de heer [getuige 5] tegen [appellant sub 2] had gezegd dat zijn betaling eind van dat jaar zou worden geregeld. Dan zou alles worden geëvalueerd en zou er worden gekeken wat Quality Colors daadwerkelijk had verdiend aan de nieuwe producten die [appellant sub 2] had ontwikkeld, en daar zou dan een verdeelsleutel uit komen.
9. Het hof stelt vast dat de verklaring van de getuige [getuige 1] niet aansluit bij de verklaring van [appellant sub 2] dat [getuige 5] akkoord zou zijn gegaan met een vergoeding van de werkzaamheden van [appellant sub 2] tegen een uurtarief van € 25,-, en om die reden niet bij kan dragen aan het door TMC te leveren bewijs.
10. Het hof stelt voorts vast dat geen van de andere getuigen uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren over afspraken die [appellant sub 2] gemaakt zou hebben met [getuige 5] over een vergoeding voor zijn werkzaamheden. Welke werkzaamheden [appellant sub 2] precies heeft uitgevoerd toen hij bij Quality Colors werkzaam was, en of deze werkzaamheden al dan niet tot enig financieel voordeel voor Quality Colors hebben geleid, kan in het midden blijven. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de werkzaamheden van [appellant sub 2] hebben plaatsgevonden in het kader van een onderzoek naar een mogelijke samenwerking tussen TMC en Quality Colors. Dat daarvoor tussen partijen een vergoeding is overeengekomen acht het hof niet bewezen. Zoals het hof reeds heeft overwogen in zijn tussenarrest van 6 september 2011 kan, bij gebreke van enige verdere onderbouwing, de vordering van TMC evenmin worden toegewezen op de meer subsidiaire grondslagen onrechtmatig handelen, de redelijkheid en de billijkheid en ongerechtvaardigde verrijking.
11. Uit het bovenstaande volgt dat grief I, ondanks het feit dat de grief terecht is voorgesteld, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt. De grieven III en IV, die zich richten tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, falen.
12. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. TMC zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. De gevorderde hoofdelijkheid van deze veroordeling zal gelet op artikel 18 Wetboek van Koophandel worden toegewezen, evenals de (eveneens gevorderde) uitvoerbaarheid bij voorraad.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 augustus 2009;
- veroordeelt TMC (appellanten sub 1 tot en met 3) hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Quality Colors tot op heden begroot op € 1.620,- aan verschotten en € 3.474,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, M.M. Olthof en P.M. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.