4. Inzet van deze procedure is de vraag of [appellanten] de schotelantenne moeten verwijderen en verwijderd moeten houden. De kantonrechter heeft de vordering van verhuurster van deze strekking toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe, kort gezegd en voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
(i) Verhuurster heeft het plaatsen van schotelantennes niet verboden, maar hanteert het toestemmingsvereiste en een aantal voorwaarden. Dit is ten aanzien van [appellant sub 2] gebaseerd op artikel 7:215 lid 1 juncto lid 6 BW. In beginsel is verhuurster gerechtigd handhavend op te treden. [appellant sub 1] heeft zich evenmin aan deze huurvoorwaarden gehouden. Daarmee handelt [appellant sub 1] in beginsel in strijd met artikel 7:213 BW, dat overeenkomt met artikel 7A:1596 lid 1 (oud) BW, om zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als goed huurder te gedragen. Met de wijziging van de huurovereenkomst per 1 juli 2005, waarbij het Schotelantennebeleid van toepassing werd, is ook artikel 7:215 BW jegens [appellant sub 1] van toepassing.
(ii) Hier staat tegenover de aard en strekking van artikel 10 lid 1 EVRM, waarop [appellanten] zich beroepen. Aan deze verdragsbepalingen wordt directe horizontale werking toegekend. Dit recht is niet onbeperkt, gelet op lid 2 van artikel 10 EVRM.
(iii) Er dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds de belangen van verhuurster bij handhaving van haar schotelantennevoorwaarden en anderzijds de belangen van [appellanten] bij hun grondrecht van vrije informatiegaring.
(iv) Zwaar weegt het belang van verhuurster om wildgroei van schotelantennes tegen te gaan, gelet op de leefbaarheid van de wijk en de (voor zover mogelijk) vrijwaring van overige huurders tegen overlast door het gedrag van andere huurders. Het ontsierende karakter van een schotelantenne betreft een subjectieve waardering. Verhuurster heeft terecht voorwaarden gesteld, juist om deze subjectieve discussie te vermijden. De verwijzing naar de uitspraak van het EHRM van 16 december 2008 omtrent aspecten van esthetische aard maakt dit niet anders.
(v) Bovendien is verhuurster als opstaleigenaar risicoaansprakelijk voor schade.
(vi) Daarnaast speelt mee de wens van verhuurster om een strikt beleid te voeren en precedentwerking te voorkomen.
(vii) Niet is gebleken dat [appellanten] door het naleven van de voorwaarden, te weten het plaatsen van een schotelantenne op een mast van 1.20 m, onevenredig in hun recht op vrije informatiegaring worden beperkt.
(viii) Het enkele feit dat de via alternatieve bronnen te ontvangen zenders kwantitatief niet gelijkwaardig zijn betekent niet dat het recht van [appellanten] op vrije informatiegaring ingrijpend wordt beperkt. Daarnaast hebben [appellanten] niet aangegeven welke programma’s, die zij niet via alternatieve bronnen (kabel/internet) kunnen ontvangen, voor hen van belang zijn en waarom.
(ix) Niet is gebleken dat verhuurster een redelijk alternatief in de weg heeft gestaan.
(x) Daarom valt de belangenafweging in het voordeel van verhuurster uit.