ECLI:NL:GHSGR:2012:BW0988

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000709-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vervalste overeenkomst van dading

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1963 in België, was beschuldigd van het opzettelijk afleveren van een vervalste overeenkomst van dading tussen 12 december 2006 en 21 februari 2007. De verdediging stelde dat de verdachte pas op 18 oktober 2007 op de hoogte was geraakt van de valsheid van de handtekening onder de dading, en dit werd niet betwist door de verdediging tijdens de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte tijdens de tenlastegelegde periode wist dat de overeenkomst vervalst was. De verklaring van de benadeelde partij dat hij de verdachte had geïnformeerd over zijn beslissing om de dading niet te ondertekenen, werd door het hof als onvoldoende bewijs beschouwd. Het hof concludeerde dat de verdachte mogelijk meende dat de inhoud van de akte van dading in orde was, en er was geen bewijs dat hij wist dat de akte vervalst was. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde dat er niet wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000709-11
Parketnummer: 09-530465-09
Datum uitspraak: 22 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] 1963 te [geboorteplaats] (België),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2006 tot en met 21 februari 2007 te Alphen aan den Rijn in elk geval in Nederland opzettelijk heeft afgeleverd/voorhanden heeft gehad een valse of vervalste overeenkomst van dading, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers heeft verdachte die valse of vervalste overeenkomst van dading (door zijn advocaat) als bewijsstuk (laten overleggen) overgelegd (in een civiele procedure).
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit - op gronden zoals nader weergegeven in de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota - de dagvaarding als innerlijk tegenstrijdig nietig te verklaren.
Het hof overweegt dat voor de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding de integrale tekst van de tenlastelegging in ogenschouw moet worden genomen. Naar het oordeel van het hof is deze tekst voldoende duidelijk, begrijpelijk en feitelijk en niet tegenstrijdig en voldoet de tenlastelegging daarmee aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding wordt derhalve verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Dat de handtekening van [benadeelde partij 1] onder de dading d.d. 19 mei 2005 vals is, is door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat de verdachte pas op 18 oktober 2007, bij de in het kader van de civiele procedure gelaste comparitie van partijen, op de hoogte is geraakt van de valsheid van deze handtekening en daarmee van de valsheid.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid, nu [benadeelde partij 1] heeft verklaard aan de verdachte te hebben meegedeeld dat hij de dading niet zou ondertekenen. Tevens meent de advocaat-generaal dat de verdachte zelf de overeenkomst opzettelijk in de civiele procedure heeft ingebracht.
Het hof heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting en op basis van de voorhanden processtukken niet de overtuiging bekomen dat de verdachte tijdens de tenlastegelegde periode (en op het moment waarop de overeenkomst van dading in de civiele procedure werd ingebracht) de wetenschap had dat er een overeenkomst van dading met een valse handtekening van [benadeelde partij 1] voorhanden was en/of aan de advocaat van [benadeelde partij 2] was afgeleverd en in het civiele geding werd gebracht.
De verklaring van [benadeelde partij 1] dat hij in mei 2005, na de besprekingen en de ontvangst van de door [benadeelde partij 2] opgestelde akte van dading van 19 mei 2005, de verdachte heeft gebeld met de mededeling dat hij het door [benadeelde partij 2] opgestelde stuk niet zou ondertekenen en dat de verdachte maar moest wachten op de door [benadeelde partij 1] advocaten opgemaakte vaststellingsovereenkomst, acht het hof onvoldoende bewijs dat de verdachte in de periode van december 2006 tot februari 2007 de wetenschap van valsheid van de in het geding gebrachte dading had. Dit met name nu uit de civiele stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kan volgen dat [benadeelde partij 2] ter uitvoering van de overeenkomst van dading het bedrag van de dading met openstaande facturen heeft verrekend en het restant heeft betaald, zonder dat [benadeelde partij 1] daartegen toen bezwaar maakte. Het is daarom mogelijk dat de verdachte destijds meende dat de inhoud van de opgestelde akte van dading in orde was. Er is geen bewijs dat de verdachte reeds in de tenlastegelegde periode wist dat de akte van dading was voorzien van een valse handtekening. Hij heeft zelf verklaard dat hij pas tijdens de comparitie van partijen op 18 oktober 2007 hiervan hoorde.
Indien en voor zover de verdachte wel op de hoogte zou zijn geweest van de valsheid van de overeenkomst van dading, dan kan naar het oordeel van het hof, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de Belgische advocaat van het bedrijf van de verdachte is verklaard, niet worden vastgesteld dat de verdachte er zelf voor heeft gezorgd dat die overeenkomst in de civiele procedure werd ingebracht, dan wel dat hij daarvan op de hoogte was of daarop invloed had.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. J.M. Reinking en mr. G. Dulek-Schermers, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2012.