GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Zaaknummer: 000314-12
Kenmerk hoofdzaak: 22-000399-10
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende [adres verzoeker],
verzoeker,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, aan de Van Vollenhovenstraat 21b te 3016 BG, Rotterdam.
1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd parketnummer heeft op16 februari 2012 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mrs. R.M. Bouritius, M.P.J.G. Göbbels en C.J. van der Wilt zitting hadden.
2. Bij mondeling verzoek ter terechtzitting van 16 februari 2012 heeft de raadsvrouw namens verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan.
3. De raadsheren hebben niet in de wraking berust.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 28 februari 2012 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de raadsvrouw van verzoeker is gehoord. De advocaat-generaal mr. J.T.F.M. van Krieken heeft zijn standpunt uiteengezet.
5. Het wrakingsverzoek berust op twee gronden. Ten eerste vindt verzoeker dat, nu op voorhand aan de raadsvrouw kenbaar is gemaakt dat de zaak ter terechtzitting van 16 februari 2012 inhoudelijk zal worden behandeld, reeds een (negatieve) beslissing is genomen op het sinds de terechtzitting van 16 september 2011 openstaande verzoek tot het benoemen van een deskundige. Ten tweede vindt verzoeker dat hij niet voldoende gelegenheid heeft gehad de zaak te bespreken met zijn raadsvrouw om de strategie te bepalen, nu de verdediging pas één dag voor de zitting van 16 februari 2012 heeft vernomen dat de zaak inhoudelijk zou worden behandeld.
6. Bij schriftelijke reactie d.d. 22 februari 2012 hebben de raadsheren van wie de wraking is verzocht te kennen gegeven dat naar hun opvatting het wrakingsverzoek ongegrond is. Ter toelichting hierop is het volgende aangevoerd.
Op 6 februari 2012 heeft het hof aan de raadsvrouw bericht dat de terechtzitting van 16 februari 2012 was ingericht als regiezitting. Op 15 februari 2012 heeft het hof deze beslissing herroepen, gelet op de inmiddels beschikbare stukken van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, waaruit bleek dat reeds een aanzienlijk aantal verzochte getuigen was gehoord, dan wel daarvan afstand was gedaan, zodat de aanleiding de inhoudelijke behandeling op te schorten niet langer bestond. Van deze beslissing heeft het hof kennis gegeven aan de raadsvrouw. Uit deze gang van zaken kan niet worden geconcludeerd dat het hof het ter terechtzitting van 16 september 2011 ingediende verzoek tot benoeming van een deskundige negeert of zich daarover reeds een afwijzend oordeel heeft gevormd. Het belang bij voldoende gelegenheid om de processtrategie te bepalen levert geen zelfstandige grond voor wraking op.
7. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
8. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
9. Uit het onderzoek ter zitting is de wrakingskamer noch ten aanzien van de voorzitter, noch ten aanzien van de twee andere raadsheren van dergelijke, zwaarwegende aanwijzingen opleverende, uitzonderlijke omstandigheden gebleken. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
10. Uit het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2012 blijkt dat de raadsvrouw onmiddellijk na voordracht van de zaak door de advocaat-generaal een wrakingsverzoek heeft ingediend en de gronden daarvan heeft toegelicht.
11. Nu de raadsvrouw terstond na aanvang van de behandeling een wrakingsverzoek heeft ingediend en heeft nagelaten het hof te verzoeken zich eerst uit te laten over het nog openstaande verzoek tot benoeming van een deskundige, is het wrakingsverzoek - naar het oordeel van de wrakingskamer - prematuur gedaan. Uit het (enkele) feit dat het hof, anders dan eerder medegedeeld, een inhoudelijke behandeling van de zaak voor ogen had, vloeit niet voort dat het reeds (met voorbijgaan aan de belangen van de verdediging, afwijzend) had beslist op het verzoek tot benoeming van een deskundige. Aldus is ook niet voldaan aan het in rechtsoverweging 8 vermelde criterium.
12. De tweede grondslag voor de wraking, te weten dat de verdediging onvoldoende gelegenheid heeft gehad om haar strategie te bepalen, kan naar het oordeel van de wrakingskamer behoudens in bijzondere omstandigheden, waarvan in dit geval niet is gebleken, geen zelfstandige grond voor wraking vormen.
13. Het verzoek dient dan ook om redenen als voornoemd te worden afgewezen.
Beslissing
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de raadsvrouw van verzoeker, genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 9 maart 2012 door mrs. S.K. Welbedacht, J.W. van Rijkom en C.G.M. van Rijnberk, in aanwezigheid van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.