ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8344

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000772-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 januari 2011. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet, specifiek voor het hebben van een hennepkwekerij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit deze kwekerij, en heeft dit voordeel geschat op een bedrag van € 14.548,-. Dit bedrag is gebaseerd op een berekening van de bruto-opbrengst van de hennepkwekerij, die bestond uit 300 planten met een gemiddelde opbrengst van 28,2 gram per plant en een verkoopprijs van € 2.370,- per kilogram hennep. Het hof heeft de kosten die de verdachte heeft gemaakt voor elektriciteit en huur van de woning waar de kwekerij was gevestigd in mindering gebracht op de bruto-opbrengst. De verdediging heeft betoogd dat de opbrengst per plant lager zou zijn en dat de kosten hoger waren, maar het hof heeft deze argumenten verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in staat is om het ontnemingsbedrag te betalen, en heeft de vordering van het Openbaar Ministerie om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, afgewezen. De beslissing van het hof is genomen na onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om het vastgestelde bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000772-11 PO
Parketnummer: 09-645280-10
Datum uitspraak: 2 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 januari 2011 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] 1984 te '[geboorteplaats],
[adres].
Procesgang
De strafzaak
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 januari 2011 is de veroordeelde ter zake van het in de strafzaak onder 1 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B (het hof begrijpt van de Opiumwet) gegeven verbod,veroordeeld.
Vordering van het Openbaar Ministerie in eerste aanleg
De oorspronkelijk door het Openbaar Ministerie ingediende vordering hield in dat aan de veroordeelde de verplichting zou worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 51.786,38 ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 januari 2011 heeft de officier van justitie de vordering uiteindelijk bijgesteld tot een bedrag van € 55.717,60.
Vonnis
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij het vonnis waarvan beroep het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 46.789,60 en aan de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De vordering in hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van het in zijn strafzaak onder 1 bewezenverklaarde.
Het hof heeft zich bij de schatting van dat voordeel gebaseerd op het zich in het dossier bevindende "Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij" met nummer PL 1535/2010033551, dat is opgemaakt door D. Nijhuis, agent van politie Haaglanden, het rapport "Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht" van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie uit april 2005 (hierna: het BOOM-rapport) en de verklaringen van de veroordeelde. Anders dan de rechtbank gaat het hof niet uit van de update van het uit 2005 daterende BOOM-rapport, nu de nieuwe normen als opgenomen in die update gelden voor oogsten vanaf 1 november 2010 en het in de strafzaak van de veroordeelde onder 1 bewezenverklaarde feit plaatsvond in de periode van 1 september 2009 tot en met 15 februari 2010.
Het hof heeft bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten gehanteerd.
I Opbrengst
Het hof acht het aannemelijk dat de veroordeelde een hennepkwekerij heeft gehad bestaande uit 300 hennepplanten, alsmede dat hij 1 oogst heeft gehad. Het hof gaat voorts uit van een gemiddelde opbrengst per plant van 28,2 gram, alsmede van een gemiddelde verkoopprijs van € 2.370,- per kilogram hennep. Het hof komt op grond hiervan tot de volgende berekening van de bruto-opbrengst:
300 x 28,2 gram = 8460 gram (afgerond 8,4 kilogram)
8,4 kilogram x € 2.370,- = € 19.908,-
Totaal bruto-opbrengst: € 19.908,-
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit - zakelijk weergegeven en op gronden zoals nader weergegeven in de door hem overgelegde pleitnota - dat aannemelijk is dat de veroordeelde een opbrengst had van 16 gram per plant en tevens dat de gemiddelde verkoopprijs per kilogram hennep overeenkomstig het 'Haagsche Gladiolentarief' € 2.019,- bedroeg.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de berekening van de bruto-opbrengst is voor de opbrengst per plant en voor de verkoopprijs per kilogram hennep tot uitgangspunt genomen het hiervoor genoemde BOOM-rapport. Hierin is voor de opbrengst per plant wanneer, zoals in deze zaak, het aantal planten per vierkante meter niet bekend is, een opbrengst per plant berekend van 28,2 gram. Dat de planten in de hennepkwekerij van de veroordeelde dicht op elkaar stonden, waardoor de planten zich minder goed konden ontwikkelen en een lagere opbrengst per plant werd behaald, zoals de raadsman namens de veroordeelde heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Dat voor de berekening van de opbrengst per kilogram hennep moet worden uitgegaan van het zogenoemde 'Haagsche Gladiolentarief' is naar het oordeel van het hof evenmin aannemelijk geworden. Uit genoemd BOOM-rapport blijkt dat dit tarief is afgeleid uit de verklaringen van slechts acht hennepkwekers in de regio Haaglanden en door of namens de veroordeelde is de stelling dat van dit tarief zou moeten worden uitgegaan ook niet nader onderbouwd.
De verweren worden derhalve verworpen.
II Kosten
Bij de berekening van de kosten gaat het hof voor de afschrijvingskosten van de voor de hennepkwekerij gedane investeringen en voor de variabele kosten per plant (stekken, kweekmedium, water, voedingsstoffen) uit van de bedragen die daarvoor in het BOOM-rapport worden gehanteerd.
Op basis van de door de raadsman bij pleidooi overgelegde 'productie 1' acht het hof het voorts aannemelijk dat de veroordeelde een bedrag van € 1.289,11 aan energiekosten heeft gemaakt. Anders dan waar de raadsman van de veroordeelde bij pleidooi vanuit is gegaan, is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde de resterende van hem gevorderde energiekosten ten bedrage van
€ 12.818,38 heeft voldaan, nu daarvan geen betalingsbewijzen zijn overgelegd.
Nu de woning waarin de hennepkwekerij was gevestigd uitsluitend voor het exploiteren van de kwekerij werd gebruikt, kunnen de huurkosten van de woning worden aangemerkt als kosten die in een directe relatie staan tot de voltooiing van het delict, zodat deze kosten ook op de bruto-opbrengst in mindering dienen te worden gebracht. Het hof acht - anders dan de advocaat-generaal - aannemelijk dat de huur van de woning € 1.000,- per maand bedroeg. Uitgaande van de standaard groeicyclus van een hennepplant van tien weken (tweeënhalve maand), zal het hof een bedrag van (2,5 maand x € 1.000,- =)
€ 2.500,- aan huurkosten in mindering brengen.
Nu de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de hennepplanten zelf knipte, hoeven er geen kosten voor knippers in mindering te worden gebracht.
De bruto-opbrengst moet derhalve worden verminderd met de volgende kosten:
Afschrijving investeringen € 250,-
Variabele kosten € 1.320,-
(300 planten x € 4,40 per plant)
Elektriciteitskosten € 1.289,11
Huisvestingskosten € 2.500,-
Kosten totaal: € 5.359,11
Voor zover de raadsman van de veroordeelde bij pleidooi heeft bedoeld te betogen dat de totale investeringskosten ten bedrage van € 1.250,- bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de bruto-opbrengst in mindering moet worden gebracht, overweegt het hof als volgt.
Dit standpunt wordt door het hof niet onderschreven, aangezien de kosten voor de ten behoeve van de kwekerij gedane investeringen niet integraal in directe relatie staan tot hetgeen in de strafzaak bij vonnis van
31 januari 2011 onder 1 is bewezenverklaard, welke bewezenverklaring de grondslag voor de hiervoor berekende bruto-opbrengsten vormt.
III Wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op (€ 19.908,- - € 5.359,11 = (afgerond)) € 14.548,-.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bij pleidooi aangevoerd dat de veroordeelde een beperkte draagkracht heeft en is verzocht het te betalen ontnemingsbedrag te matigen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In hetgeen ter onderbouwing van het verweer is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om te komen tot een vermindering van het door de veroordeelde aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Hieruit volgt immers niet dat de veroordeelde in een situatie van absolute betalingsonmacht verkeert. Het hof acht derhalve in dit geding niet aannemelijk geworden dat de huidige draagkracht van de veroordeelde ontoereikend is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Evenmin is thans aannemelijk geworden dat de toekomstige draagkracht van de veroordeelde naar redelijkerwijs te verwachten valt niet toereikend zal zijn om het te ontnemen bedrag te voldoen, onder meer gelet op de nog jonge leeftijd van de veroordeelde.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Het hof zal de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 14.548,- (veertienduizend vijfhonderdachtenveertig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 14.548,- (veertienduizend vijfhonderdachtenveertig euro).
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking,
mr. G. Dulek-Schermers en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 maart 2012.
Dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.