ECLI:NL:GHSGR:2012:BV7340

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.529-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst over verdeling opbrengst uit gewonnen procedure; incidenteel appel door niet-gedaagde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, gaat het om een geschil tussen [appellant] en [de vennootschap] over de verdeling van de opbrengst uit een gewonnen procedure. [appellant], die een melkveebedrijf runt, had schade geleden door onrechtmatige lozingen van verontreinigd water, wat leidde tot een civiele procedure. Na een negatief tussenvonnis heeft [appellant sub 1] verzocht om geen verdere kosten te maken. De advocaat van [de vennootschap], mr. [X], heeft vervolgens een voorstel gedaan voor de verdeling van de eventuele schadevergoeding. Er zijn verschillende brieven uitgewisseld waarin de verdeling van de opbrengst werd besproken, met een uiteindelijke overeenkomst over een verdeling van 35% voor [appellant] en 65% voor de advocaten en betrokkenen van [de vennootschap].

In 2003 werd er een schaderegeling getroffen, waarbij een bedrag van € 175.000,- werd betaald aan [appellant]. De verdeling van dit bedrag volgde de eerder gemaakte afspraken. Het hof oordeelt dat de afspraken over de verdeling van de opbrengst ook van toepassing zijn op de schaderegeling, en dat er geen reden is om deze anders te verdelen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [de vennootschap].

In het incidentele appel werd mr. [X] niet ontvankelijk verklaard, omdat hij niet als partij in het hoger beroep was betrokken. Het hof oordeelt dat de vennootschap wel als in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd en veroordeelt haar in de proceskosten van het incidentele appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.006.529/02
Zaaknummer rechtbank : 296483 / HAZA 07-3153
arrest van 28 februari 2012
inzake
1. [appelant sub 1],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant] (enkelvoud),
advocaat: mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
tegen
Advocatenkantoor Mr. [X] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
hierna te noemen: [de vennootschap],
advocaat: mr. B. van Mieghem te Rotterdam.
Het geding
Verwezen wordt naar het in deze zaak gewezen arrest van 12 juni 2008 waarbij een comparitie van partijen is gelast die op 13 februari 2009 is gehouden. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven d.d. 16 juni 2010 vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord, tevens memorie van incidenteel appel van 17 mei 2011 met producties heeft [de vennootschap] de grieven bestreden en is incidenteel appel ingesteld. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [appellant] de incidentele grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 13 februari 2008 onder 2.1 tot en met 2.15 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1 mr. [X], hierna: [X], heeft als advocaat - namens [de vennootschap] - [appellant] bijgestaan in een civiele procedure. De vordering van [appellant] strekte tot schadevergoeding en stopzetting van bepaalde riooloverstorten. De grondslag voor de vordering was dat [appellant], die een melkveebedrijf uitoefent, schade had geleden door onrechtmatige lozingen van verontreinigd water op watergangen die in directe verbinding staan met sloten waaruit drinkwater voor vee van [appellant] werd betrokken.
2.2 Na een voor [appellant] negatief tussenvonnis, heeft [appellant sub 1] bij brief van 13 oktober 2000 verzocht om geen activiteiten meer te ondernemen die declaraties tot gevolg hebben, in verband met de hoogte van het bedrag aan inmiddels betaalde declaraties.
2.3 Met een brief van 21 april 2001 heeft [X] aan [appellant sub 1] het volgende bericht:
“Zoals aangekondigd heb ik gisteren lang en intensief met [A] overleg gevoerd over de eventuele voortzetting van de zaak op onze eigen kosten. Jij hebt immers in alle duidelijkheid laten weten geen geld meer in de zaak te willen steken. (...) Om een lang verhaal kort te maken: [A], [B] ([achternaam B], toevoeging hof) en ik zijn bereid op eigen kosten en voor eigen rekening en risico de procedure voort te zetten, tegen een verdeling van de eventuele schadevergoeding in een gewonnen procedure in de verhouding van 25% voor [appellant] en 75% voor ons drieën. Eventuele achtergebleven kosten (...) zijn nog voor jou en als je akkoord gaat zijn alle toekomstige kosten inclusief het procesrisico voor ons.”
2.4 [appellant sub 1] heeft met een brief van 24 april 2001 aan mr. [X] een andere verdeling voorgesteld, te weten een verdeling van 35% voor [appellant] en 65% voor [X], [A] en [B]. Daarop heeft mr. [X] gereageerd met een brief van 25 april 2001 aan [appellant sub 1], waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Wij hebben geen probleem met een verdeling van de eventuele opbrengst in de verhouding 35% voor [appellant] en 65% voor ons drieën.”
2.5 In een nadere brief van 3 mei 2001 heeft [X] aan [appellant sub 1] onder meer het volgende bericht:
“Op jouw vraag wie er eventueel proceskosten moet betalen als ik (of [A]) kom te overlijden kan ik je berichten dat zulks voor jou niets uit zal maken. De overeenkomst is met onze bv’s en niet met ons persoonlijk.”
2.6 In 2003 heeft [appellant], met betrokkenheid van [X], een schaderegeling getroffen ter finale kwijting van alle aanspraken wegens de overstortproblematiek. Op de derdenrekening van [de vennootschap] is op basis van deze schaderegeling een bedrag van € 175.000,- betaald. [appellant] heeft vervolgens de lopende procedure ingetrokken.
2.7 [de vennootschap] heeft onder verwijzing naar de onder 2.4 genoemde afspraak 35% van € 175.000,- (zijnde € 61.250,-) overgemaakt aan [appellant]. Het resterende bedrag (zijnde € 113.750,-) is verdeeld onder [de vennootschap], [A] en [B].
3. [appellant] vordert (voor zover in hoger beroep nog relevant) de veroordeling van [de vennootschap] tot betaling van het onder 2.7 genoemde bedrag van € 113.750,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, met rente en kosten. Aan zijn vordering heeft [appellant], kort gezegd, de onder 2.3 en 2.4 weergegeven afspraak ten grondslag gelegd.
4. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Daarbij heeft zij overwogen dat het er om gaat wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs mochten afleiden over elkaars bedoeling. Vervolgens heeft zij de afspraken van partijen aldus uitgelegd dat het ontvangen bedrag geheel onder de afspraak valt en correct is verdeeld.
In het principale appel
5. Primair heeft [de vennootschap] geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant], omdat de vennootschap [de vennootschap] sedert 1 mei 2009 is ontbonden. De eventuele vordering van [de vennootschap] op [appellant] inzake proceskosten [heeft [de vennootschap] gecedeerd aan [X]. Dit betoog gaat niet op. Immers, de vennootschap blijft bestaan zolang nog geen vereffening heeft plaatsgevonden.
6. In hoger beroep komt [appellant] op tegen de afwijzing van de vordering door de rechtbank en de motivering daarvan, met name het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader. Hij voert aan dat als uitgangspunt heeft te gelden hetgeen partijen schriftelijk zijn overeengekomen. Echter, anders dan [appellant] aanvoert, komt het naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor de bepaling van de verhoudingen van partijen aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarmee strookt een uitleg van de tekst van de overeenkomst in het algemeen niet.
7. Voorts komt [appellant] op tegen de uitleg die de rechtbank geeft aan de overeenkomst. Naar het oordeel van hof dient, de gegeven omstandigheden in aanmerking nemend, onder de eventuele schadevergoeding in een gewonnen procedure, zoals vermeld in de onder 2.3 genoemde brief, tevens de onder 2.6 genoemde schaderegeling te worden verstaan. Daarbij is van belang dat in het rechtsverkeer een minnelijke schaderegeling een algemeen geaccepteerde en veel gehanteerde wijze is om een procedure te beëindigen. In onderhavige situatie is de regeling getroffen ter afhandeling van de aanspraken wegens de overstortproblematiek, waarover een procedure liep. Die procedure is vervolgens naar aanleiding van de schaderegeling ingetrokken. Daarnaast bevat de schaderegeling een positief resultaat, nu de regeling voorziet in betaling van een bedrag van € 175.000,- aan [appellant]. Dat bij een minnelijke regeling het risico op een proceskostenveroordeling wordt verminderd en dat [appellant] bij de onderhandeling betrokken was, doet aan het karakter van de schaderegeling als een positieve afsluiting van de procedure niet af.
8. Het hof acht niet van betekenis dat de commissie eerst de schade van [appellant] heeft bepaald op € 100.000,- en het te betalen schadebedrag nadien heeft verhoogd naar € 175.000,- wegens gemaakte kosten. Het bedrag van € 175.000,- is te beschouwen als het uiteindelijke resultaat van gevoerde onderhandelingen tussen [appellant], bijgestaan door [X], enerzijds en de betrokken overheden anderzijds. Dat in het kader van die onderhandelingen kosten zijn gemaakt die zijn gespecificeerd en onderbouwd, behoort bij de normale gang van zaken bij dergelijke onderhandelingen.
Uit de onder 2.3 en 2.4 weergegeven afspraken volgt dat bij de verdeling van een mogelijk opbrengst uit een gewonnen procedure de totale opbrengst naar bepaalde percentages zou worden verdeeld. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen grondslagen van mogelijke betalingen. Gelet daarop is er bij verdeling van de opbrengst uit de schaderegeling evenmin reden om deze anders dan overeenkomstig de afgesproken percentages te verdelen.
Nu bij de genoemde afspraken op geen enkele manier de indruk wordt gewekt dat een schadevergoeding voor gemaakte kosten anders zou worden verdeeld dan op basis van de genoemde percentages, rustte op [X] niet de plicht om [appellant] te informeren over of te waarschuwen voor de wijze van verdeling. Dit betoog van [appellant] slaagt dan ook niet.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] is in het principaal appel te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij, zodat hij zal worden veroordeeld in de proceskosten van [de vennootschap] Aangezien deze vordering is gecedeerd aan [X] in persoon, zal betaling worden bepaald aan hem.
In het incidentele appel
10. [X] heeft een incidentele vordering ingediend. Krachtens artikel 339, lid 3 Rv staat incidenteel appel open voor de gedaagde in hoger beroep. Nu slechts [de vennootschap], en niet [X] in privé, gedaagde is in het hoger beroep, is [X] niet ontvankelijk in die vordering. Wegens het niet zijn van partij, kan [X] op grond van artikel 237 Rv. evenmin worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [appellant]. [de vennootschap] valt echter wel te beschouwen als de in het incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij, zodat deze zal worden veroordeeld in de proceskosten in incidenteel appel aan de zijde van [appellant].
Beslissing
Het hof:
In het principaal appel
- bekrachtigt het tussen [de vennootschap] en [appellant] gewezen vonnis van de rechtbank
‘s-Gravenhage van 13 februari 2008;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in het principaal appel, aan de zijde van [de vennootschap] tot op heden begroot op € 3.415,- aan verschotten en € 2.632,- aan salaris advocaat, te betalen aan [X];
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
In het incidenteel appel
- verklaart [X] niet ontvankelijk in zijn incidenteel appel;
- veroordeelt [de vennootschap] in de kosten van het geding in het incidentele appel aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 1.316,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, M.J. van der Ven en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2012 in aanwezigheid van de griffier.