Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Arrest d.d. 31 januari 2012
Saturn V.O.F.,
de gemeente Rotterdam,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
)
bij de inschrijvinghet risico diende te verdisconteren dat als gevolg van de overeengekomen risicoregeling het prijspeil van toe te passen types staal zich op een hoogtepunt van de historisch te verwachten marges zouden bevinden. Ingevolge de tekst van voorwaarde a is, zoals zijdens de gemeente ten pleidooie terecht naar voren is gebracht, niet het moment van inschrijving bepalend voor de vraag of sprake is van onvoorzienbare kostenverhogingen, maar het tijdstip van totstandkoming van de overeenkomst, dus 24 februari 2004 (de dag van gunning door de gemeente). In zoverre slaagt de vierde grief van de gemeente. In het licht hiervan leidt de eerste grief van Saturn niet tot resultaat. Van Saturn mocht als deelnemer in de internationale markt van infrastructurele projecten als het onderhavige worden verwacht dat het nauwgezet de te verwachten ontwikkeling van de staalprijzen volgde. Gelet op de veelheid van publicaties terzake die over de periode vanaf medio 2003 tot 24 februari 2004 in het geding zijn gebracht, kon en mocht het Saturn niet zijn ontgaan dat er vanaf 24 februari 2004 een reële kans was op substantiële prijsstijgingen voor de relevante staalproducten, zodanig dat het maximaal historisch bereikte prijsniveau ten minste zou worden geëvenaard. Anderzijds acht het hof die publicaties (ook die welke door de gemeente in hoger beroep zijn overgelegd) niet zodanig nauwkeurig dat aan de hand daarvan een reële kans op prijsstijgingen tot een bepaald niveau boven het maximaal historisch bereikte prijsniveau kon worden voorzien. Het hof is, alles afwegend, van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat slechts de prijsstijging boven dat niveau (het “surplus”) als kostenverhogende omstandigheid in aanmerking kan worden genomen. De vierde grief van de gemeente faalt voor het overige.
aanzienlijkeen signaal vormt dat bij de beoordeling van de vraag of er reden is tot bijbetaling, terughoudendheid is geboden (zie ook Asser/Van den Berg, Asserserie 5IIIC, 2007, blz. 199). Daarbij is er geen reden om een ondergrens van 5% als harde norm te hanteren. Naar het oordeel van het hof is op dit punt juist een open norm op haar plaats (zie ook prof. mr. J.M. van Dunné in het Tijdschrift voor Bouwrecht van mei en juni 2010). Deze open norm dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin tegenover deze kostenstijging zich elders in het werk kostendalingen hebben voorgedaan, de uiteindelijke winstgevendheid van het gehele project en de mate van voorzienbaarheid van de kostenstijging op 24 februari 2004, te worden vastgesteld. Eerst na advisering door deskundigen en het overleggen van nadere gegevens, kan worden bepaald in hoeverre sprake is van een aanmerkelijke kostenstijging. De tweede grief van Saturn slaagt slechts voor een deel. De genoemde terughoudendheid heeft wel tot gevolg dat een kostenstijging slechts voor vergoeding in aanmerking komt,
voor zoverzij een normale en te voorziene kostenstijging teboven gaat. Dat betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, slechts het surplus voor vergoeding in aanmerking komt.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2008;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Rotterdam ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest, in het bijzonder met hetgeen in de rechtsoverwegingen 12 en 13 is overwogen;
- bepaalt dat partijen elk hun eigen kosten van het hoger beroep dragen.