Uitspraak
Arrest d.d. 27 november 2012
de coöperatie Coöperatieve Rabobank Merwestroom U.A.,
advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
In de grieven 1 tot en met 5 komt de curator tegen deze beslissing van de rechtbank op.
De gefailleerde, Korevaar Keukens B.V. (verder: Korevaar), was een “keukenzaak”; particulieren konden in haar showroom keukens bekijken en daarvoor een order plaatsen. Na zo’n order bestelde Korevaar op haar beurt de uitgezochte keuken bij een toeleverancier en vervolgens verzorgde Korevaar de montage van de keuken bij de klant. Ten einde inhoud te kunnen geven aan dit verkoopproces had Korevaar een showroom vol met keukens, keukenbladen, apparatuur, kastjes en dergelijke, een en ander in verschillende typen, soorten en maten. Van tijd tot tijd werden de showkeukens – met korting –verkocht, om aldus ruimte te scheppen voor nieuwere modellen.
Artikel 22 lid 3 van de Invorderingswet 1990 kent aan de fiscus een bodemrecht toe op “zaken die dienen tot stoffering van een huis of landhoef”. Het begrip “huis of landhoef” moet ruim worden opgevat. Hieronder valt ook een showroom als die van Korevaar. In de memorie van Toelichting op genoemde wet is onder meer opgenomen:
"Het begrip (stoffering) omvat al die roerende goederen, welke gebezigd worden om een huis geschikt te doen zijn voor het gebruik waartoe het bestemd is”.Daarbij gaat het om roerende zaken die strekken tot een enigszins duurzaam gebruik van het gebouw overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming, waardoor dat gebouw tevens beter aan die bestemming beantwoordt. Showroommodellen - of zij nu ooit verkocht worden of niet - behoren tot de handelswaar voor de verhandeling waarvan het gebouw juist dient. Zij plegen bovendien met zekere regelmaat te worden vervangen door aan de mode van het moment of aan de eisen des tijds beantwoordende nieuwe modellen. Daarom strekken zij niet tot een enigszins duurzaam gebruik van de winkel of showroom waarin zij zijn opgesteld. Zij dienen derhalve niet tot stoffering als in art. 22 lid 3 bedoeld (aldus H.R. 9 december 2011, LJN BT2700).
Ingevolge het vorenstaande komt aan de Ontvanger der Belastingen op de in de showroom van Korevaar aanwezige keukens geen bodemrecht toe.
Ingevolge artikel 53 van de Faillissementswet is verrekening geoorloofd indien zowel de schuld aan de gefailleerde als de schuld van de gefailleerde vóór de faillietverklaring is ontstaan. De curator bestrijdt niet dat aan deze voorwaarde is voldaan, maar meent dat artikel 54 van genoemde wet niettemin aan verrekening in de weg staat, mede gelet op de bijzondere positie van Rabo als betaalinstelling. De situatie van artikel 54 F. doet zich in deze zaak echter niet voor. Rabo heeft niet op enige wijze een schuld van een derde op Korevaar overgenomen en in verrekening gebracht met hetgeen laatstgenoemde aan Rabo verschuldigd was. Zij heeft, door het bedrag van € 12.000,- bij te schrijven op de “rood staande” rekening die Korevaar bij Rabo aanhield,
haar eigenschuld aan Korevaar voldaan; de creditering van deze rekening met genoemd bedrag bewerkstelligde een verrekening als hiervoor bedoeld. Van een door de curator genoemde bijzondere positie van de bank als betaalinstelling is dan ook geen sprake.
Aan het voorgaande doet niet af dat het huurgenot van Rabo na de faillissementsdatum nog enige tijd voortduurde; waarom het gaat is dat de betreffende huurpenningen, blijkens het aangegane contract, reeds daarvóór verschuldigd en opeisbaar waren. De geldigheid van het daarop betrekking hebbende beding in de huurovereenkomst is door de curator niet aangetast. Ten slotte geldt dat het ook daarom niet aanvaardbaar is de door de curator gewenste uitzondering op artikel 53 F. te maken, omdat – anders dan in enkele door hem genoemde gevallen – voldoende verband bestaat tussen de huurschuld van Rabo en haar vordering op Korevaar. De huurovereenkomst werd immers aangegaan ten einde de door Korevaar aan Rabo in pand gegeven zaken tegen bodemverhaal door de fiscus te beschermen, terwijl die in pand gegeven zaken dienden ter meerdere zekerheid van haar vordering op Korevaar.