In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de stopzetting van de AAW/WAO-uitkering van de appellant, die ten onrechte was gestaakt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De appellant, die zich per 27 september 1977 ziek had gemeld, had aanvankelijk een AAW/WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 1 december 1979 ingetrokken. De appellant stelde dat deze stopzetting onrechtmatig was en vorderde schadevergoeding van UWV, inclusief nabetaling en vergoeding van andere schadeposten. Het hof oordeelde dat de stopzetting van de uitkering inderdaad onrechtmatig was en dat de appellant recht had op schadevergoeding voor immateriële schade, vastgesteld op € 3.000,-. De overige schadeposten, zoals fiscale schade, vermogensschade door verkoop van de woning, en kosten van juridische bijstand, werden door het hof afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing of omdat deze niet het directe gevolg waren van de onrechtmatige daad. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Middelburg en compenseerde de proceskosten in beide instanties. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van UWV bij het nemen van beslissingen over uitkeringen en de gevolgen van onrechtmatige besluiten voor de betrokkenen.