ECLI:NL:GHSGR:2011:BV3109

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.604/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nieuw toelatingsverzoek schuldsaneringsregeling binnen 10 jaar na eerdere toepassing

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het verzoekschrift werd op 1 augustus 2011 ingediend, na een eerdere afwijzing op 22 juli 2011. De rechtbank oordeelde dat [appellante] in de afgelopen tien jaar al eerder onder de schuldsaneringsregeling had gestaan, en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren die haar toelating tot de regeling konden rechtvaardigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 november 2011, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. N. van Bremen.

De rechtbank had vastgesteld dat de schuldsaneringsregeling van 16 februari 2005 tot 15 juni 2007 op [appellante] van toepassing was geweest, en dat deze regeling tussentijds was beëindigd omdat zij niet voldeed aan haar informatieplicht en bovenmatige schulden had laten ontstaan. De wetgeving, met name artikel 288 lid 2 aanhef en onder d van de Faillissementswet, stelt dat een nieuw verzoek om schuldsanering binnen tien jaar na een eerdere regeling moet worden afgewezen, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In dit geval was er geen sprake van een van deze uitzonderingen.

Het hof heeft de grieven van [appellante] overwogen, maar concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van [appellante], hoewel ze positief waren, niet voldoende waren om af te wijken van de wettelijke regeling. De jurisprudentie van de Hoge Raad ondersteunt deze conclusie, en het hof heeft besloten het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen. Het arrest is uitgesproken op 6 december 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.091.604/01
Rekestnummer rechtbank: 11.1701
arrest van 6 december 2011
in de zaak van
[appellante],
wonende te [plaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: voorheen: mr. A.G.H.M. Ganzeboom te Capelle aan den IJssel, thans: mr. N. van Bremen te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 augustus 2011, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 22 juli 2011, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof dit vonnis te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft – na een verzoek tot aanhouding van mr. Ganzeboom – plaatsgevonden op 29 november 2011. Verschenen is [appellante], bijgestaan door mr. Van Bremen.
Beoordeling van het hoger beroep
1. [appellante] heeft op 7 juni 2011 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de verklaring ex artikel 285 Fw is sprake van een totale schuldenlast van € 41.610,33.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288 lid 2 aanhef en onder d Fw, nu gebleken is dat de schuldsaneringsregeling de afgelopen tien jaar op [appellante] van toepassing is geweest. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat nu de minder dan tien jaar geleden van toepassing geweest zijnde schuldsaneringsregeling, blijkens het vonnis van 15 juni 2007, (mede) is beëindigd op de grond dat [appellante] bovenmatige schulden heeft laten ontstaan om redenen die haar toe te rekenen waren, geen van de in dit artikel vermelde uitzonderingen zich voordoet. Bij het ontbreken van een hardheidsclausule kan de rechtbank niet anders oordelen dan overeenkomstig de wetgever met de recente wetswijziging heeft bedoeld.
3. De grieven van [appellante] hebben de kennelijke strekking om de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellante] haar standpunt toegelicht.
4. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting wordt het volgende overwogen.
5. Uitgangspunt is dat op grond van artikel 288 lid 2, aanhef en onder d Fw – gelezen in samenhang met artikel 350 Fw – een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen, indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, tenzij de eerdere schuldsanering is beëindigd omdat de schuldenaar de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkte had voldaan, hij weer kon voortgaan met betalen, dan wel omdat hij bovenmatige schulden had doen of laten ontstaan om redenen die hem niet waren toe te rekenen. De afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 aanhef en onder d Fw – zoals dit artikel luidt sinds de wijziging van de Faillissementswet per 1 januari 2008 – is imperatief, hetgeen betekent dat de rechter een nieuw toelatingsverzoek binnen de periode van tien jaar na een eerdere toepassing van de regeling moet afwijzen, tenzij sprake is van een van de drie hiervoor vermelde uitzonderingssituaties.
6. Vaststaat dat de schuldsaneringsregeling van 16 februari 2005 tot en met 15 juni 2007 op [appellante] van toepassing is geweest en dat de regeling bij vonnis van laatstvermelde datum tussentijds werd beëindigd, omdat [appellante] ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van haar informatieplicht en zij een boedelachterstand en bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Tegen het vonnis van 15 juni 2007 is [appellante] niet in hoger beroep gekomen, zodat die uitspraak onherroepelijk is geworden. Daarmee is ook komen vast te staan dat [appellante] niet onder een van de door de wetgever in artikel 288 lid 2 aanhef en onder d Fw genoemde uitzonderingen valt, zodat zij in dit stadium dan ook niet opnieuw tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten. De door [appellante] aangevoerde persoonlijke omstandigheden, waaronder een langdurige en ernstige schuldenproblematiek en het, op zichzelf positieve, feit dat zij haar leven thans weer op orde heeft, geven geen aanleiding tot een ander oordeel.
7. Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook tegen de achtergrond van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 12 juni 2009, LJN BH7357, HR 23 april 2010, LJN BL7598 en HR 5 november 2010, LJN BO2918) geen reden bestaat om in dit geval in weerwil van de wettelijke regeling te besluiten tot hernieuwde toepassing van regeling binnen de 10-jaarstermijn.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 22 juli 2011.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, J.W. van Rijkom en R.F. Groos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011 in aanwezigheid van de griffier.