ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7822

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.571/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident opheffing tenuitvoerlegging bij voorraad; noodsituatie?

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een incident dat door de appellant was opgeworpen. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. R.G.B. Everts, verzocht om opheffing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank, omdat hij en zijn echtgenote in een noodsituatie zouden verkeren. Het hof had eerder op 26 juli 2011 een tussenarrest gewezen en verwees naar dat arrest voor de feiten tot die datum. Tijdens een comparitie op 9 september 2011 zijn inlichtingen verstrekt, maar partijen zijn er niet in geslaagd om tot een schikking te komen.

De appellant heeft ter onderbouwing van zijn verzoek een overzicht van zijn en zijn partner's gezamenlijke inkomsten en uitgaven overgelegd, evenals bankafschriften en andere relevante documenten. Het hof oordeelde echter dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat de voortgezette executie van het vonnis een noodtoestand of onomkeerbare situatie voor de appellant zou veroorzaken. De appellant en zijn partner drijven beide een onderneming, maar de overgelegde stukken gaven geen inzicht in hun vermogenspositie.

Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de belangen van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zouden moeten laten wijken voor die van de appellant. Daarom werd de vordering van de appellant in het incident afgewezen. Het hof besloot om de kosten van het incident in de hoofdzaak te beslissen en verwees de zaak naar de rol van 10 januari voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 200.085.571/01
Rolnummer Rechtbank : HAZA 06-1374
Arrest d.d. 13 december 2011
inzake
[Naam],
wonende te [Woonplaats], gemeente […],
appellant,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. R.G.B. Everts te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
tegen
[Naam], h.o.d.n. […],
wonende te [Woonplaats], gemeente […],
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. M. Moszkovicz jr. te Maastricht.
Het geding
In het door [appellant] opgeworpen incident heeft het hof op 26 juli 2011 een tussenarrest gewezen. Voor de loop van het geding tot die datum verwijst het naar dat arrest. Op 9 september 2011 heeft de in dat arrest bevolen comparitie in het incident plaats gevonden, waarbij inlichtingen zijn verstrekt. Een schikking ter zake van het incident is niet tot stand gekomen. Partijen hebben in het incident wederom arrest gevraagd.
Verdere beoordeling in het incident
1. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank thans een noodtoestand en een onomkeerbare situatie voor hem en zijn echtgenote zal doen ontstaan, heeft [appellant] een overzicht van de gezamenlijke inkomsten en uitgaven van hem en zijn partner overgelegd, alsmede afschriften van hun gezamenlijke betaalrekening over de periode van 1 januari 2011 t/m 31 juli 2011 en enige aanmaningen, een belastingaanslag en een salarisstrook.
2. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat door voortgezette executie voor [appellant] een noodtoestand of een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Uit de door [appellant] overgelegde stukken betreffende het kort geding waarin de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis in de onderhavige zaak heeft opgeschort en [geïntimeerde] heeft bevolen enige beslagen op te heffen, blijkt dat zowel [appellant] als zijn partner elk een onderneming drijft. De door [appellant] overgelegde stukken geven geen enkel inzicht in de vermogenspositie van hemzelf en van de door hem en zijn partner gedreven ondernemingen. Gelet hierop kan het hof thans niet concluderen dat door voortzetting van de executie van het vonnis van de rechtbank in de onderhavige zaak een noodtoestand of een onomkeerbare situatie voor [appellant] zal ontstaan. Andere feiten of omstandigheden die het hof tot het oordeel zouden kunnen voeren dat het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging bij voorraad van het rechtbankvonnis zou moeten wijken voor de belangen van [appellant], zijn gesteld noch gebleken.
3. De slotsom is dat de vordering in het incident zal worden afgewezen. Het hof zal over de kosten van het incident in de hoofdzaak beslissen.
Beslissing
Het hof:
in het incident
- wijst de vorderingen van [appellant] tot opheffing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank in de onderhavige zaak van 26 januari 2011 en tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis af;
- houdt elke verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
- verwijst de zaak naar de rol van 10 januari voor memorie van grieven.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2011 in aanwezigheid van de griffier.