ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7160

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.076-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Stena Line B.V. tegen de Ondernemingsraad van Stena Line B.V. inzake vervangende toestemming voor wijziging pensioenregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stena Line B.V. tegen de Ondernemingsraad van Stena Line B.V. inzake een verzoek om vervangende toestemming voor wijzigingen in de pensioenregeling van het kantoorpersoneel. Stena Line heeft op 17 juni 2011 een beroepschrift ingediend tegen een beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 12 april 2011, waarin Stena Line niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek om toestemming voor de wijziging van de pensioenregeling. De Ondernemingsraad had eerder, op 18 februari 2010, geweigerd toestemming te verlenen voor de voorgestelde wijzigingen, waarna Stena Line de Bedrijfscommissie voor Vervoer en Logistiek om advies had gevraagd. De kantonrechter oordeelde dat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift was overschreden, en dat deze termijn van openbare orde is, wat betekent dat de rechter dit ambtshalve moet toetsen. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en oordeelt dat de termijnoverschrijding een vaststaand feit is. Het hof stelt vast dat Stena Line de termijn van dertig dagen, zoals voorgeschreven in artikel 36, lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden, niet in acht heeft genomen. Het hof verwerpt de grieven van Stena Line en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, waarbij Stena Line niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek. De uitspraak is gedaan op 29 november 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
Zaaknummer : 200.089.076/01
Rolnummer Rechtbank : 1166884 VZ VERZ 10-5214
Beschikking ex artikel 27, lid 4 Wet op de ondernemingsraden.
van 29 november 2011
inzake
Stena Line B.V.
gevestigd te Hoek van Holland,
appellante,
hierna te noemen: Stena Line,
advocaat: mr. H.B. Dekker te Rotterdam,
tegen
de Ondernemingsraad van Stena Line B.V.,
gevestigd te Hoek van Holland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de OR,
advocaat: mr. N. Ruiter te Amsterdam.
Het geding
1. Bij op 17 juni 2011 ter griffie binnengekomen beroepschrift (met producties) met twee toegelichte grieven, is Stena Line in hoger beroep gekomen van de op 12 april 2011 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen Stena Line als verzoekster en de OR als verweerder gewezen (eind)beschikking ex artikel 27, lid 4 Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR). De OR heeft geen verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 18 november 2011. Van die mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is (nader) bepaald op heden.
Beoordeling van het hoger beroep
2. De volgende feiten liggen aan het verzoek om vervangende toestemming ten grondslag.
- Stena Line verzorgt vanuit Hoek van Holland een aantal lijndiensten naar Engeland;
- binnen Stena Line zijn drie verschillende arbeidsvoorwaardenpakketten van toepassing,
waaronder één voor het kantoorpersoneel; voor elke groep geldt ook een eigen
pensioenregeling;
- Stena Line heeft sedert medio 2009 het voornemen de pensioenregeling voor het
kantoorpersoneel op twee onderdelen te wijzigen:
onderdeel I wijzigen van de pensioenpremieverdeling voor het pensioen van het kantoorpersoneel in die zin dat het werknemersaandeel in de te betalen premie stapsgewijs wordt verhoogd van 5% naar 8% van de premiegrondslag;
onderdeel II vastleggen dat de onregelmatigheidstoeslag niet pensioengevend is.
- Stena Line heeft, aangezien het een verzekerde pensioenregeling betreft en de
pensioenvoorziening niet inhoudelijk in de (inmiddels verstreken) CAO is geregeld, op
15 september 2009 de OR verzocht instemming te verlenen met de hiervoor beschreven
besluiten;
- de OR heeft op 18 februari 2010 laten weten de gevraagde toestemming niet te verlenen
- Stena Line heeft daarop de Bedrijfscommissie voor Vervoer en Logistiek om advies en
bemiddeling ex art. 36, lid 3 WOR gevraagd;
- genoemde Bedrijfscommissie heeft op 13 juli 2010 een schriftelijk advies uitgebracht.
- de OR heeft Stena Line op 2 september 2010 laten weten niet bereid te zijn om mee te
werken aan het door genoemde Bedrijfscommissie voorgestelde oplossing;
- Stena Line heeft daarop op 1 oktober 2010 een verzoekschrift ex art. 27, lid 4 WOR
ingediend bij de kantonrechter te Rotterdam;
- het door Stena Line ingediende verzoekschrift is ter zitting van 15 november 2010 door de
kantonrechter behandeld; bij beschikking van 26 november 2010 is de zaak voor drie
maanden pro forma aangehouden;
- bij brief van 24 februari 2011 heeft Stena Line de kantonrechter verzocht de behandeling
van het verzoekschrift voort te zetten;
- in reactie op de brief van 24 februari 2011 heeft de OR bij ongedateerde brief de
kantonrechter er op gewezen dat het verzoekschrift van 1 oktober 2010 is ingediend buiten
de termijn van dertig dagen als bedoeld in art. 36, lid 4 WOR, hetgeen, aldus de OR, tot
niet-ontvankelijkheid van het verzoek moet leiden; bij brief van 7 april 2011 heeft Stena
Line op laatstgenoemde brief van de OR gereageerd;
- de kantonrechter heeft kort daarop, bij beschikking van 12 april 2011, oordelende dat de
door art. 36, lid 4 WOR voorgeschreven termijn van openbare orde is, Stena Line, wegens
overschrijding van deze termijn alsnog niet ontvankelijk verklaard in haar bij verzoekschrift
van 1 oktober 2010 gedane verzoek.
3. Stena Line kan zich met de beschikking van 12 april 2011 niet verenigen, reden waarom zij van die uitspraak in hoger beroep gekomen is en vernietiging verzoekt van genoemde beschikking. Verder verzoekt Stena Line alsnog ontvankelijk verklaard te worden in haar verzoek van 1 oktober 2010 met verlening van de vervangende toestemming voor de voorgenomen besluiten zoals hiervoor omschreven. Stena Line erkent de termijn als bedoeld in art. 36, lid 4 WOR ongebruikt te hebben laten verstrijken, maar zij voegt daar aan toe dat het beroep dat de OR op genoemd artikel gedaan heeft als tardief (want niet gevoerd voor alle weren) aangemerkt moet worden. Nadat het verzoek van Stena Line aan de kantonrechter uitgebreid en inhoudelijk was besproken, ook ten overstaan van de kantonrechter (ter zitting van 15 november 2010), is het volgens Stena Line misbruik van recht om op een zodanig laat tijdstip (april 2011) een beroep te doen op de termijnoverschrijding van art. 36, lid 4 WOR. Een en ander is volgens Stena Line ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De OR onderschrijft de stellingname van Stena Line niet.
4. Het hof verwerpt het door Stena Line ingestelde beroep en de daarbij geformuleerde grieven. De kantonrechter heeft in haar beslissing van 12 april 2011 Stena Line terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek van 1 oktober 2010. De termijnoverschrijding van
art. 36, lid 4 WOR is een vaststaand feit. De in dat artikel genoemde termijn van dertig dagen waarbinnen een verzoekschrift moet worden ingediend, is van openbare orde en dient door de rechter ambtshalve te worden getoetst. Een beroep van een procespartij op termijnoverschrijding zoals hier aan de orde, is derhalve niet noodzakelijk en hoeft dan ook niet voor alle weren gevoerd te worden noch levert een beroep daarop in een laat stadium (zoals in dezen) misbruik van recht op dan wel strijd met de redelijkheid en billijkheid.
De conclusie van vorenstaande moet dan ook zijn dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen door de kantonrechter te Rotterdam gegeven beschikking van 12 april 2011.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H. van Coeverden, S.R. Mellema en J.J.. Trap en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011 in aanwezigheid van de griffier.