ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7112

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.856/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familieruzie over eigendom en afwikkeling van een vakantiehuis in Duitsland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee zusters over de eigendom van een vakantiehuis in Duitsland, dat voorheen toebehoorde aan hun overleden vader. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Reuser, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin haar vorderingen werden afgewezen. De zaak heeft zijn oorsprong in een overeenkomst die in 1983 werd gesloten, waarin werd afgesproken dat het vakantiehuis aan beide zusters gezamenlijk zou toebehoren. De appellante vorderde onder andere de ontbinding van een koopovereenkomst en de toewijzing van het vakantiehuis aan haar, tegen betaling van een bedrag aan de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. J.J. Dekker.

De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de financiële afwikkeling tijdig had plaatsgevonden en dat er geen grond was voor ontbinding van de overeenkomst. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellante, die onder andere betrekking hadden op de behandeling door de rechtbank en de uitleg van de overeenkomst, beoordeeld. Het hof concludeerde dat de afspraken tussen partijen niet inhielden dat de gehele afwikkeling binnen een maand moest plaatsvinden. De appellante had haar koopsom reeds ontvangen, en het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een tekortkoming van de geïntimeerde.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de rol van de rechter bij de uitleg daarvan, vooral in familiezaken waar emotionele belangen spelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200.046.856/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 324078 / HA ZA 08-3754
arrest d.d. 18 oktober 2011
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Dekker te Lisse.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 11 september 2009 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 juni 2009, welk vonnis de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel recht (hierna: de rechtbank), tussen partijen heeft gewezen. Bij tussenarrest van 1 december 2009 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Van deze comparitie, die op 8 januari 2010 heeft plaatsgevonden, is een proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] elf grieven aangevoerd tegen dit vonnis. [geïntimeerde] heeft deze grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Hierna heeft [appellante] bij akte uitlating producties nog gereageerd op de door [geïntimeerde] overgelegde producties.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. Partijen zijn zusters. Het onderhavige geschil betreft een perceel grond met daarop een houten vakantiewoning in Duitsland (hierna: het vakantiehuis(je)), voorheen toebehorend aan de vader van partijen. In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen hun vader hebben partijen in 1983 met hun nadien (in 1999) eveneens overleden moeder afgesproken dat het vakantiehuis aan partijen gezamenlijk, elk voor de onverdeelde helft, toegescheiden zou worden. Een en ander is vastgelegd bij notariële akte van 1 december 1983. De tenaamstelling in Duitsland is niet gewijzigd, met als gevolg dat het vakantiehuis ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure nog op naam van de overleden vader van partijen stond.
1.2. Bij brief van 17 februari 2005 heeft de advocaat van [appellante] aan de advocaat van [geïntimeerde] voorgesteld dat de eigendom van het vakantiehuisje wordt toebedeeld aan degene die onder gesloten couvert bij een gezamenlijk aan te wijzen notaris het hoogste bod voor het huis doet. De brief vermeldt voorts onder meer:
“Zodra duidelijk is wie wie uitkoopt, zou de financiële afwikkeling daarvan binnen korte tijd, bijvoorbeeld binnen één maand, moeten plaatsvinden. Als dat niet gebeurt, dan is de hoogste bieder alsnog haar rechten kwijt en dan kan de ander de hoogste bieder alsnog uitkopen voor de helft van het door die ander geboden bedrag.”
Bij brief van 8 april 2005 heeft de advocaat van [geïntimeerde] laten weten dat laatstgenoemde dit voorstel aanvaardt.
1.3. Bij brief van 28 april 2005 heeft de advocaat van [appellante] “ter nadere uitwerking” van het voorstel van 17 februari 2005 opgemerkt dat het “nooddraaiboek” als neergelegd in die brief van 17 februari 2005 betekenis zou krijgen als degene aan wie de toescheiding plaats heeft gevonden “niet in staat en/of bereid” zou zijn “om tijdig (dat wil zeggen door middel van betaling van de uitkoopsom binnen 1 maand) aan de levering aan haar mee te werken”. Er is niet concreet op deze brief gereageerd. Wel heeft [geïntimeerde] nogmaals bevestigd akkoord te gaan met het voorstel als neergelegd in de brief van 17 februari 2005.
1.4. Het bod van [geïntimeerde] was hoger (€ 15.100,-) dan het bod van [appellante] (€ 11.250,-). Dit is in september 2005 door de Nederlandse notaris bevestigd. [geïntimeerde] heeft in het handgeschreven briefje waarin zij haar bod deed als voorwaarde gesteld dat de koopakte binnen een maand gepasseerd zou worden.
1.5. [geïntimeerde] heeft het aan [appellante] toekomende deel van de koopsom op 6 oktober 2005 bij de Nederlandse notaris in depot gegeven. Tevens heeft [geïntimeerde] in oktober 2005 een Duitse notaris ingeschakeld om de verdere afwikkeling aldaar te verzorgen.
1.6. Bij brief van 7 augustus 2006 heeft de advocaat van [appellante] gesteld dat [geïntimeerde], kort samengevat, onvoldoende voortvarend heeft gehandeld ten aanzien van de overdracht van de woning en dat [appellante] zich daarom gerechtigd voelt het als nooddraaiboek genoemde alternatief aan de orde te stellen. Medegedeeld wordt dat de rechten van [geïntimeerde] zijn vervallen en dat [appellante] het recht heeft gekregen om [geïntimeerde] uit te kopen. Voor zover nodig worden de gemaakte afspraken ontbonden c.q. vernietigd. Hierna heeft enige communicatie plaatsgevonden, maar dit heeft tot niets geleid.
1.7. De door de Duitse notaris in augustus 2006 opgestelde koopovereenkomst is in september 2006 naar partijen gestuurd. [appellante] is in oktober 2006 bij de Duitse notaris geweest maar heeft geweigerd het contract te tekenen. Zij wilde (onder meer) een voorkeursoptie bij verkoop, ten behoeve van haar en haar familie, opgenomen zien.
1.8. In december 2006 heeft [appellante] een kort geding aanhangig gemaakt en de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot medewerking aan de levering van het vakantiehuis aan haar. [geïntimeerde] heeft in reconventie eenzelfde vordering, in spiegelbeeld, ingesteld. Bij vonnis van 9 februari 2007 is de vordering van [appellante] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Er is geen appel ingesteld.
1.9. [appellante] heeft in februari 2007 bij de Duitse notaris de voorgelegde “Genehmigungserklärung” ondertekend. Daarmee verleende zij toestemming aan de notaris om de toescheiding van het vakantiehuis aan [geïntimeerde] te regelen. In maart 2007 heeft de notaris bij het Ambtsgericht in Arnsberg het verzoek ingediend om het vakantiehuis, dat toen nog op naam van de vader van partijen stond geregisteerd, op naam van [geïntimeerde] over te schrijven.
1.10. De Nederlandse notaris heeft [appellante] in een bespreking met haar in maart 2008 laten weten dat hij het overbedelingsbedrag niet kon uitbetalen zolang de eigendomsoverdracht in Duitsland niet had plaatsgevonden. Kort daarna liet de notaris weten dat hij inmiddels contact had gehad met [geïntimeerde] en dat die te kennen had gegeven er geen bezwaar tegen te hebben als de uitkoopsom aan [appellante] werd overgemaakt. Spoedig daarna is het bedrag, met rente, aan [appellante] betaald.
1.11. In 2010 is [geïntimeerde] in de Duitse registers als eigenares van het vakantiehuis geregistreerd.
2.1. In eerste aanleg heeft [appellante], na eiswijziging, gevorderd, kort samengevat:
- dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de in de eerste vier maanden van 2005 tussen partijen gemaakte afspraken partieel ontbonden zijn wegens toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van [geïntimeerde], althans deze afspraken alsnog partieel zal ontbinden, in die zin dat het eerste deel van de afspraken komt te vervallen, zodat [geïntimeerde] niet meer gerechtigd is tot de overname van het aandeel van [appellante] in het vakantiehuis, en
- dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de op 25 augustus 2006 tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomst is ontbonden althans de overeenkomst alsnog zal ontbinden, wegens toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van [geïntimeerde];
- dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het tweede deel van de afspraken in stand is gebleven zodat [appellante] recht heeft op de overname van het aandeel van [geïntimeerde] in het vakantiehuis, tegen betaling aan [geïntimeerde] van € 11.250,-, en
- dat de rechtbank [geïntimeerde] zal veroordelen tot medewerking aan de toescheiding van het vakantiehuis aan [appellante], tegen betaling door [appellante] van voormeld bedrag van € 11.250,- en met terugbetaling van het reeds door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 15.100,-, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- kosten rechtens.
2.2. Bij het thans bestreden vonnis van 17 juni 2009 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.
3. De onderhavige zaak heeft internationale aspecten nu partijen Nederlands zijn en het in het geding zijnde vakantiehuis in Duitsland staat. [appellante] heeft [geïntimeerde] voor de Nederlandse rechter gedagvaard en [geïntimeerde] is in eerste aanleg verschenen zonder een bevoegdheidsexceptie op te werpen. Aldus is sprake van stilzwijgende aanvaarding van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Voor zover voorts uit de stukken niet reeds een stilzwijgende keuze van partijen voor Nederlands recht blijkt (artikel 3 van het Europees verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Trb 1980, 156 en 1991, 109; hierna: EVO) is Nederlands recht in elk geval van toepassing op grond van artikel 4 lid 2 EVO, welke bepaling, kort samengevat, bepaalt dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar degene die de kenmerkende prestatie moet verrichten ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats had. Uit de stukken kan worden afgeleid dat beide partijen begin 2005 in Nederland woonden. Ook de uitleg van de overeenkomst dient naar Nederlands recht plaats te vinden, zie artikel 10 EVO.
4. Grieven 1 tot en met 3 klagen over de opstelling van en behandeling door de rechter in eerste aanleg. Wat daar ook van zij, aan de klachten is geen afzonderlijke vordering verbonden, zodat de grieven reeds daarom onbesproken kunnen blijven.
5. Grieven 4, 5, 7, 8 en 9 zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, kort samengevat en zakelijk weergegeven, de financiële afwikkeling tijdig heeft plaatsgevonden, dat de gemaakte afspraken niet mede inhielden dat ook de verdere afwikkeling aan een termijn was gebonden, dat de ontstane vertraging mede te wijten is aan de Duitse autoriteiten en dat er geen grond bestaat voor ontbinding. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
6. Partijen twisten over de vraag wat er precies tussen hen is afgesproken, of [geïntimeerde] tekort is geschoten is de nakoming van de op haar rustende verplichtingen en zo ja, of dit meebrengt dat de overeenkomst ontbonden is dan wel alsnog ontbonden kan worden en of [appellante] in dat geval alsnog recht heeft op levering van het vakantiehuis aan haar.
7. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Een beoordeling aan de hand van deze maatstaf leidt het hof tot de conclusie dat de overeenkomst niet inhield dat de gehele afwikkeling, dat wil zeggen inclusief de levering met kadastrale verwerking, binnen één maand moest plaatsvinden. Een dergelijke afspraak blijkt ook, anders dan [appellante] betoogt, niet uit de hierboven vermelde brieven van 17 februari 2005 en 28 april 2005. Naar het oordeel van het hof moet de afspraak in redelijkheid aldus worden uitgelegd dat [geïntimeerde] binnen één maand aan de Nederlandse notaris moest hebben betaald. Niet in geschil is dat aan deze eis is voldaan. Alleen op deze afspraak stond de sanctie dat bij schending het zogenaamde nooddraaiboek in werking zou treden, maar dat is dus niet aan de orde. Voor een uitleg inhoudende dat het bedrag binnen dezelfde maand ook zou moeten zijn doorbetaald aan [appellante], bestaan naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten. Het is ongebruikelijk dat de verkoper reeds de gehele koopsom ontvangt alvorens aan de overige voorwaarden voor eigendomsoverdracht is voldaan en een dergelijke eis is bovendien ook niet eerder door [appellante] gesteld. In dat verband zij nog opgemerkt dat de ontbindingsbrief van 6 augustus 2006 niet zozeer is gegrond op de stelling dat de doorbetaling te laat heeft plaatsgevonden maar veeleer op de stelling dat in het algemeen sprake is van een trage afhandeling.
8. Over de verdere afwikkeling hebben partijen niets afgesproken. In elk geval is te dier zake geen concrete termijn overeengekomen, zodat (de sanctie van het in werking treden van) het “nooddraaiboek” ook niet aan de orde komt. Reeds daarom is de vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] tot medewerking aan levering van het vakantiehuis aan [appellante] niet toewijsbaar. Van enige contractuele tekortkoming van [geïntimeerde] ter aanzien van de afwikkeling na betaling van de koopsom is het hof onvoldoende gebleken, maar voor zover al sprake zou zijn van enige tekortkoming, heeft [geïntimeerde] terecht de vraag opgeworpen welk belang [appellante] heeft bij ontbinding, nu [appellante] de koopsom reeds heeft ontvangen, met rente, en ontbinding niet zonder meer meebrengt dat het vakantiehuis aan haar moet worden geleverd, zoals zij kennelijk wenst. Partijen zouden bij ontbinding in feite terug zijn bij af. [appellante] heeft haar stelling dat zij risico’s liep in de periode dat het huis nog niet op naam van [geïntimeerde] stond, onvoldoende onderbouwd en afgezien daarvan is niet gesteld of gebleken dat enig risico zich in die periode heeft verwezenlijkt, terwijl vaststaat dat de tenaamstelling inmiddels wel is geregeld.
9. Grief 6 (ten onrechte aangenomen dat [appellante] zich niet meer kan beroepen op een niet tijdige financiële afwikkeling nu zij de koopsom zonder voorbehoud heeft aanvaard) kan onbesproken blijven, nu deze grief, ook als hij zou slagen, gelet op het voorgaande niet tot een ander dictum zou kunnen leiden. Hetzelfde geldt voor grief 10 (ten onrechte geoordeeld dat [appellante] geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij de vorderingen nu zij de koopsom heeft ontvangen en geen rechtens relevant nadeel ondervindt van het feit dat de zaak verder nog niet is afgewikkeld) voor zover het voorgaande niet reeds meebrengt dat ook deze grief faalt. Grief 11 is een veeggrief en mist zelfstandige betekenis
10. De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Gelet op de familieverhouding zal het hof de kosten compenseren. Voor een kostenveroordeling ten nadele van [appellante], zoals door [geïntimeerde] verzocht, ziet het hof onvoldoende aanleiding.
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 17 juni 2009;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Tan-de Sonnaville, M.J. van der Ven en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.