ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4279

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-993035-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke onjuiste aangifte bij de belastingwet, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1963 in Suriname, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de belasting, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. De feiten vonden plaats tussen 13 december 2002 en 30 november 2005, waarbij de verdachte aangiften voor de Omzetbelasting en Inkomstenbelasting indiende die onjuist waren. Het hof oordeelde dat de verdachte meermalen opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, wat leidde tot een veroordeling tot een werkstraf van 140 uren. De verdachte had eerder in eerste aanleg een hogere werkstraf van 150 uren opgelegd gekregen, maar het hof matigde deze straf vanwege overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof overwoog dat de verdachte door het indienen van valse aangiften de overheid en samenleving aanzienlijk had benadeeld. De getuigenverklaringen werden als betrouwbaar beschouwd, ondanks de betwisting van de verdediging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte strafbaar, waarbij de opgelegde straf werd aangepast. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005231-10
Parketnummer: 09-993035-08
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] (Suriname), [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
21 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, al dan niet handelend onder de (bedrijfs)naam [naam 1] en/of [naam 2]op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van respectievelijk 13 december 2002 tot en met 30 november 2005 te Rijswijk en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer van de volgende aangifte(n)/aangiftebiljet(ten) voor de Omzetbelasting en/of voor de Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van hem, verdachte en/of ten name van [naam 1] en/of [naam 2]
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) november 2002
(D-43 + D-44)
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) oktober 2003
(D-45 + D-46)
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) 1e kwartaal 2004
(D-47 + D-48)
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) 3e kwartaal 2004
(D-49 + D-50)
- aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (tijdvak) 2002 (D-51 t/m D-60)
- aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (tijdvak) 2003 (D-61 t/m D-71)
- aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (tijdvak) 2004 (als weergegeven in D-72)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen doen door (een) ander(en),
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op die/dat bij/naar de/een Inspecteur der Belastingen te Rijswijk en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde/gezonden aangifte(n) voor de Omzetbelasting en/of voor de Inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen (over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken)) (telkens) respectievelijk (een) te ho(o)g(e) bedrag(en) aan voorbelasting en/of (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan winst uit onderneming vermeld, en/of opgegeven,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, al dan niet handelend onder de (bedrijfs)naam [naam 1] en/of [naam 2] in de periode van 13 december 2002 tot en met 30 november 2005 te Rijswijk en/of elders in Nederland, meermalen, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de volgende aangiften voor de Omzetbelasting en voor de Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van hem, verdachte en/of ten name van [naam 1]en/of [naam 2]
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) november 2002
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) oktober 2003
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) 1e kwartaal 2004
- aangifte Omzetbelasting (tijdvak) 3e kwartaal 2004
- aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (tijdvak) 2002
- aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (tijdvak) 2003
- aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (tijdvak) 2004 )
onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op die naar de Inspecteur der Belastingen te Rijswijk en/of elders in Nederland gezonden aangiften voor de Omzetbelasting en voor de Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (over genoemde aangiftetijdvakken) respectievelijk te hoge bedragen aan voorbelasting en/of te lage bedragen aan winst uit onderneming opgegeven,
terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de betrouwbaarheid van de getuige L. betwist en aldus - naar het hof de stellingen van de verdediging begrijpt - betoogd dat de verklaringen van deze getuige niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat uit de ter terechtzitting in hoger beroep door de getuige afgelegde verklaring blijkt dat hij zich niet alles kan herinneren, in het bijzonder niet of hij wel of geen geld van de verdachte heeft ontvangen en voorts dat de getuige een eigen financieel belang heeft om te verklaren dat de in de administratie van de verdachte aangetroffen facturen vals zijn, nu L. zijn inkomsten uit voor de verdachte verrichte werkzaamheden niet aan de Belastingdienst heeft opgegeven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Dat de getuige zich bepaalde zaken waarover hij ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord niet meer kan herinneren acht het hof, gelet op het tijdsverloop tussen de onderhavige gebeurtenissen en de terechtzitting, voorstelbaar en dit doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de door de getuige ter terechtzitting in hoger beroep en bij de Belastingdienst/FIOD-ECD afgelegde verklaringen, voor zover die worden gebezigd voor het bewijs.
De enkele stelling van de raadsman dat de getuige ook een eigen financieel belang bij zijn verklaringen zou hebben is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat deze getuige door te verklaren dat hij heeft meegewerkt aan de totstandkoming van één van de valse facturen ook zichzelf heeft belast.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat het hof zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd – met toevoeging aan de bewijsmiddelen van de rechtbank de ter terechtzitting in hoger beroep door de getuige L. afgelegde verklaring – onder aanhaling van de in het vonnis vermelde wetsartikelen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een aantal jaren met gebruikmaking van valse facturen in zijn administratie zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Door aldus te handelen is door de verdachte te weinig belasting afgedragen en zijn de overheid en de samenleving voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
Voorts stelt het hof vast, onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep is overwogen, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uren zoals in eerste aanleg is opgelegd, een passende en geboden reactie vormt. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als hiervoor genoemd, zal het hof de duur van de genoemde werkstraf matigen en de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. J.M. Reinking en mr. J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 oktober 2011.