ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3329

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.588-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning op verzoek van de curator in kort geding zonder huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.P.P.M. Weerts, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de voorzieningenrechter die op 13 juli 2011 had geoordeeld dat er geen sprake was van een huurovereenkomst tussen de appellant en de curator, mr. Willem Jan Beatrix van Nielen q.q., die de ontruiming van de woning heeft verzocht. De appellant heeft drie grieven ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst bestond. De appellant heeft geen bewijs kunnen leveren voor zijn stelling dat er een gebruiksrecht was ontstaan door zijn salarisverlagingen in de jaren voorafgaand aan de procedure. Het hof heeft overwogen dat de enkele omstandigheid dat de appellant in die jaren minder salaris ontving, onvoldoende is om aan te nemen dat er een tegenprestatie voor het gebruik van de woning was. Bovendien is er geen bewijs van een schriftelijke overeenkomst of andere afspraken die een gebruiksrecht zouden kunnen rechtvaardigen. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd, met een kostenveroordeling ten laste van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke overeenkomsten en de noodzaak om bewijs te leveren voor claims van gebruiksrechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
zaaknummer: 200.092.588/01
Rolnummer rechtbank: 395944 / KG ZA 11-672
Arrest d.d. 11 oktober 2011
inzake
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P.P.M. Weerts te Rotterdam,
tegen
Mr. Willem Jan Beatrix VAN NIELEN q.q.,
in zijn hoedanigheid van curator van Technisch Teken en Adviesburo Recon B.V.,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Van Nielen qq,
advocaat: mr. S.H. van Erk te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 9 augustus 2011 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 13 juli 2011. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] drie grieven aangevoerd. Van Nielen qq heeft de grieven bij memorie van antwoord (met productie) bestreden. Vervolgens hebben partijen de zaak op 28 september 2011 mondeling bepleit aan de hand van pleitnotities, waarna partijen arrest hebben gevraagd. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De in het bestreden vonnis vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Het spoedeisend belang wordt aanwezig geacht, nu Van Nielen qq onbetwist heeft aangevoerd dat hij uiterlijk 15 oktober 2011 het pand leeg moet opleveren aan de koper.
3. Het geschil betreft in de kern de vraag of Van Nielen qq tot ontruiming van de sinds 2007 door [appellant] bewoonde, oneigenlijke bedrijfswoning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) mag overgaan. Een daartoe strekkende vordering van Van Nielen qq is bij het thans bestreden vonnis toegewezen. [appellant] komt hier met drie grieven tegenop.
4. De grieven 1 en 2 hebben beide betrekking op de stelling van [appellant] dat Van Nielen qq de ten processe bedoelde panden, waaronder de woning, voor een te laag bedrag heeft verkocht. [appellant] heeft bij deze grieven geen rechtens te honoreren belang, omdat deze omstandigheid – zo al juist – niet tot een gebruiksrecht van de woning kan leiden. Ten overvloede merkt het hof op dat de verkoop volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen en met instemming van de rechter-commissaris in het faillissement heeft plaatsgevonden. Van de rechtsgeldigheid hiervan moet in deze procedure worden uitgegaan.
5. Met grief 3 klaagt [appellant] over het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet gesteld of gebleken is dat gedaagde een huurovereenkomst of een andere overeenkomst waaruit een gebruiksrecht voortvloeit heeft gesloten ten aanzien van de woning, zodat de vordering voor toewijzing gereed ligt.
6. Als toelichting op deze grief heeft [appellant] aangevoerd dat het gebruiksrecht ten aanzien van de woning voortvloeit uit het feit dat [appellant] (als directeur-eigenaar van de thans failliete BV) na intrek in deze woning flink aan salaris heeft ingeleverd. In 2007 was zijn bruto jaarsalaris ruim € 175.000,--, in 2008 ruim € 120.000,-- en in 2009 slechts ongeveer € 28.000,-- . Deze grief kan [appellant] niet baten.
7. De voorzieningenrechter heeft, in hoger beroep onbestreden, geoordeeld dat er geen sprake is van een huurovereenkomst. Hiervan moet het hof thans uitgaan.
Ten overvloede wordt in dit verband nog overwogen dat uit de stellingen van [appellant] overigens geen huurovereenkomst valt te destilleren. De enkele omstandigheid dat [appellant] in genoemde jaren fors aan salaris heeft ingeleverd is hiertoe onvoldoende. Er is immers geen enkele aanwijzing dat deze grote en wisselende bedragen als tegen¬prestatie voor het gebruik van de woning waren bedoeld. Hier komt bij dat evenmin sprake is van bepaalbaarheid van de eventuele tegenprestatie (in de zin van artikel 6:227 BW). Ook om deze reden kan dit gebruik niet als huur gelden. Op huurbescherming kan [appellant] zich dus niet beroepen, mocht hij bedoeld hebben dit te stellen.
8. Er bestaat evenmin aanleiding te veronderstellen dat sprake is van een andersoortige gebruiksovereenkomst. Van Nielen qq heeft immers onbetwist aangevoerd dat [appellant] meermalen in gesprekken heeft aangegeven dat er geen sprake was van een overeenkomst voor het gebruik van de woning. Voor zover in deze grief geklaagd wordt over de door de voorzieningenrechter gestelde schriftelijkheidseis (memorie van grieven 18), wordt deze grief verworpen. De grief berust op een verkeerde lezing van het vonnis.
9. Voor zover [appellant] heeft beoogd een (niet als zodanig genummerde) grief aan te voeren tegen de hoogte van de dwangsommen, geldt dat hij zijn bezwaren volstrekt onvoldoende heeft toegelicht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt immers – gegeven het karakter van de dwangsom als pressiemiddel tot nakoming - niet in te zien dat de opgelegde dwangsom gematigd zou dienen te worden tot nihil. De slotsom is dan ook dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Hetgeen [appellant] verder nog heeft aangevoerd, is niet van belang voor de beslissing in deze zaak, zodat hier verder niet op zal worden ingegaan. Hierbij past een kostenveroordeling ten laste van [appellant].
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Van Nielen qq tot op heden begroot op € 284,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met eventuele nakosten ad € 131,-- zonder betekening, dan wel € 199,-- in geval van betekening,
en bepaalt dat de begrote verschotten en het begrote salaris binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.J. van der Ven en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.