ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3325

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.803-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade door hennepkwekerij en manipulatie elektriciteitsmeter

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] jegens Eneco voor schade die voortvloeit uit de manipulatie van de elektriciteitsmeter en de onbemeten energieafname in een door [geïntimeerde] gehuurde bedrijfsruimte. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk was, omdat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij die in het pand werd geëxploiteerd. Eneco, als energieleverancier, had een vordering ingesteld voor schadevergoeding van € 5.251,88, maar deze werd afgewezen. De rechtbank stelde dat [geïntimeerde] niet bekend was met de hennepkwekerij en dat hij geen bijzondere zorgplicht had jegens Eneco. Eneco ging in hoger beroep en voerde drie grieven aan, waarbij zij betwistte dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade.

Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank. Het hof oordeelde dat voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, zoals door Eneco gesteld, enige wetenschap van [geïntimeerde] over de hennepkwekerij vereist was. Aangezien de rechtbank had vastgesteld dat [geïntimeerde] niet op de hoogte was, kon de vordering van Eneco niet slagen. Het hof verwierp ook de grieven van Eneco, waarbij zij stelde dat [geïntimeerde] als huurder een zorgplicht had. Het hof concludeerde dat de stelling van Eneco dat een verhuurder in het algemeen een zorgplicht heeft jegens een energieleverancier, geen steun vond in het recht. De grieven van Eneco faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met een kostenveroordeling ten laste van Eneco.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.074.803/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: 329927 / HA ZA 09-1240
Arrest d.d. 25 oktober 2011 (bij vervroeging)
inzake
ENECO SERVICES B.V., voorheen genaamd Eneco Energie Services B.V.,
ten deze handelend in haar hoedanigheid van lasthebber van Stedin Netbeheer B.V. (hierna: Stedin), voorheen genaamd Stedin B.V. en daarvoor Eneco Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante in het principaal appel,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: Eneco,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Bonarius te Rotterdam..
Het geding
Bij exploot van 4 oktober 2010 is Eneco in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 1 september 2010. Bij memorie van grieven heeft Eneco drie grieven tegen dit vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden en onder aanvoering van twee grieven voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. Hierop heeft Eneco gereageerd bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel. Daarna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot met met 2.9) vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Het hof zal hierna zowel Stedin als Eneco aanduiden met Eneco, tenzij voor de duidelijkheid een andere tenaamstelling gewenst is.
2. Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende.
3. Op 2 februari 2007 heeft de politie in de door [geïntimeerde] gehuurde bedrijfsruimte (hierna: het pand) restanten van een hennepkwekerij aangetroffen. Door Eneco is vastgesteld dat de daar aanwezige elektriciteitsmeter was gemanipuleerd en dat onbemeten energie was afgenomen ten behoeve van de hennepkwekerij.
4. [geïntimeerde] heeft voorheen, en wel tot 30 juni 2004, ten behoeve van het pand een energiecontract gehad met Eneco. Daarna is [X] Isolatietechniek B.V. contractante van Eneco geweest. Sinds 31 maart 2005 is er ten behoeve van het pand geen energiecontract met Eneco bekend. [geïntimeerde] is sindsdien wel weer huurder van het pand, maar heeft het pand naar zijn zeggen onderverhuurd aan een zekere [Y] (productie 6 inleidende dagvaarding), die rechtstreeks aan de eigenaar van het pand betaalde.
5. In dit hoger beroep gaat het om de vraag of [geïntimeerde] uit onrechtmatige daad aansprakelijk is jegens Eneco voor de schade, voortvloeiend uit de manipulatie van de energiemeter en de onbemeten energieafname.
De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval was, waarna zij de vordering van Eneco tot vergoeding van schade ad € 5.251,88 met rente en kosten heeft afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen (i) dat [geïntimeerde] niet bekend was met de hennepkwekerij, (ii) dat Eneco (als derde) geen beroep toekomt op (mogelijke schendingen van) het huurcontract tussen [geïntimeerde] en de verhuurster van het pand en (iii) dat Eneco verder niet heeft geduid op welke rechtsregel zij de door haar gestelde, buitencontractuele, bijzondere zorgplicht van [geïntimeerde] jegens Eneco baseert. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen (iv) dat een huurder/onderverhuurder van een bedrijfsruimte in zijn algemeenheid jegens de energieleverancier niet verplicht is bepaalde contractuele verplichtingen op te leggen aan zijn onderhuurders, dan wel controles uit te voeren, zoals Eneco bepleit. Niet is gebleken, aldus nog steeds de rechtbank, dat [geïntimeerde] wist van bijzondere omstandigheden waardoor extra waakzaamheid was geboden.
6. Eneco klaagt in hoger beroep over de afwijzing van haar vordering.
Zij klaagt in de eerste plaats (grief I) over de aanname door de rechtbank dat [geïntimeerde] het pand had onderverhuurd en daardoor niet aansprakelijk kon worden geacht voor de geëxploiteerde hennepkwekerij en de daaruit voortvloeiende schade van Eneco. In de tweede plaats (grief II) stelt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] als huurder geen zorgplicht zou hebben jegens Eneco en geen verplichting zou hebben gehad inspecties in het gehuurde uit te voeren. In de derde plaats (grief III) stelt Eneco dat een huurder van bedrijfsruimte die geen contract heeft met een energieleverancier zich niet moet kunnen beroepen op de stelling dat zij niet heeft geweten wat er in het gehuurde pand gebeurde en daarom niet aansprakelijk zou zijn voor de ontstane schade.
7. Het hof stelt het volgende voorop. Eneco maakt aanspraak op schadevergoeding. Dit betekent dat op haar de stelplicht rust van de aan haar vordering ten grondslag liggende feiten. Eneco zal dus een toereikende grondslag voor de gestelde aansprakelijkheid van [geïntimeerde] moeten aangeven.
8. Vast staat dat deze grondslag niet in een contractuele aansprakelijkheid kan worden gevonden en dat Eneco deze grondslag zoekt in onrechtmatige daad.
Voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) is in beginsel in ieder geval (onder meer) enige wetenschap bij [geïntimeerde] vereist omtrent de hennepkwekerij en de daarmee verband houdende manipulatie van de elektriciteitsmeter. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] hiermee niet bekend was en dat ook niet hoefde te zijn. Dit oordeel van de rechtbank is door Eneco in hoger beroep niet, althans niet voldoende kenbaar, aangevochten. Reeds hierom ontvalt de grondslag aan de vordering van Eneco.
9. Mocht Eneco met haar eerste grief (omtrent de onderhuur) dit oordeel toch hebben willen aantasten, dan nog kan haar dit niet baten. Zij zal voldoende feiten dienen te stellen om het oordeel te dragen dat [geïntimeerde] wel degelijk van een en ander op de hoogte was, dan wel behoorde te zijn. Het uiten van twijfels omtrent het bestaan van de onderhuurovereenkomst met de Waal is in dit verband ontoereikend, zoals de rechtbank met juistheid in rechtsoverweging 5.3 van het bestreden vonnis tot uitdrukking heeft gebracht. Het feit dat onderhuur, behoudens schriftelijke toestemming van de verhuurder, op grond van de huurovereenkomst niet was toegestaan brengt, anders dan Eneco bepleit, ook niet (zonder meer) met zich mee dat de stelling van [geïntimeerde] dat sprake was van onderhuur onaannemelijk is.
Grief I wordt verworpen.
10. Grief II faalt eveneens. Blijkens het voorgaande dient uitgangspunt te zijn dat [geïntimeerde] niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en de manipulatie van de meter.
De verregaande stelling van Eneco dat op een verhuurder van bedrijfsruimte in zijn algemeenheid – dat wil zeggen ook als hij niet de contractant is van de energieleverancier – een zorgplicht jegens een energieleverancier rust en/of dat hij geregeld inspecties moet uitvoeren, vindt geen steun in het recht. Dit wordt niet anders door de stelling van Eneco dat het een feit van algemene bekendheid is dat bedrijfsloodsen regelmatig voor hennepteelt, met gebruikmaking van onbemeten energie, worden gebruikt. Het hof acht dit geen feit van algemene bekendheid.
11. De omstandigheid dat het huurcontract tussen de verhuurder en huurder [geïntimeerde] (productie inleidende dagvaarding) onderhuur verbiedt, behoudens schriftelijke toestemming van de verhuurder, maakt dit niet anders. Eneco als derde kan hier niet de door haar gestelde rechten aan ontlenen.
12. Grief III vindt geen steun in het recht en mist voor het overige zelfstandige betekenis.
Slotsom
13. De slotsom van het voorgaande is dat de grieven falen, dat niet meer wordt toegekomen aan het voorwaardelijk incidenteel appel omdat de gestelde voorwaarde niet is vervuld, en dat het bestreden vonnis bekrachtigd moet worden. Hierbij past een kostenveroordeling in het principaal appel ten laste van Eneco.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Eneco in de kosten van het geding in het principaal appel, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 284,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat, waarvan te voldoen:
a) aan de griffier van het hof € 894,-- aan salaris advocaat en
b) aan [geïntimeerde] € 284,- voor het niet in debet gestelde griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs M.A.F. Tan-de Sonnaville, R.C. Schlingemann en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.