ECLI:NL:GHSGR:2011:BT7687

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-006070-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, in strijd met artikel 2 onder C van de Opiumwet. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 18 november 2010 werd de verdachte in Leiden aangehouden, waarbij negen wikkels cocaïne in zijn bezit werden aangetroffen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De raadsvrouw van de verdachte voerde in hoger beroep aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de politie de auto waarin de verdachte zich bevond zonder aanleiding had stilgehouden. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de politie op grond van de Wegenverkeerswet bevoegd was om de auto te controleren. Bovendien was toestemming gegeven voor de doorzoeking van de auto.

Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne aanwezig had, en verwierp de stelling van de raadsvrouw dat de stof niet als cocaïne kon worden aangemerkt, omdat deze niet door een erkend instituut was onderzocht. Het hof baseerde zijn oordeel op de bevindingen van de politie en de verklaringen van de verdachte zelf. De straf werd gemotiveerd door de ernst van het feit en de impact van drugs op de volksgezondheid. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 dagen, met de voorwaarde dat 21 dagen niet ten uitvoer zouden worden gelegd, tenzij hij zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakte. Tevens werd de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne bevolen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006070-10
Parketnummer: 09-753757-10
Datum uitspraak: 10 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
24 november 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
26 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2010 te Leiden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19,1, dan wel 8,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 november 2010 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Rechtmatigheid van de aanhouding
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu het bewijs onrechtmatig is verkregen, aangezien de politie de auto waarin de verdachte zat heeft doen stilhouden zonder dat daartoe enige aanleiding dan wel bevoegdheid was.
Het hof overweegt dienaangaande dat de raadsvrouw miskent dat de politie op grond van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd is om, in verband met controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften, motorrijtuigen te doen stilhouden. Deze bevoegdheid is door de betreffende opsporingsambtenaren blijkens hun proces-verbaal van bevindingen ook toegepast, terwijl niet is gebleken dat zij van die bevoegdheid onjuist gebruik hebben gemaakt. Bovendien is door inzittenden van de auto toestemming gegeven voor doorzoeking ervan, zodat ook om die reden geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Het hof verwerpt het verweer mitsdien.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de door hem bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaringen onjuist zijn en dat hij deze verklaringen slechts heeft afgelegd omdat hij bang en in de war was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de door de politie in zijn onderbroek aangetroffen wikkels niet bij een drugsdealer heeft gekocht, maar dat hij deze wikkels voordat de auto waarin hij zat door de politie werd stil gehouden heeft aangetroffen in die betreffende auto en dat hij de wikkels toen uit vrees voor ontdekking door de politie in zijn onderbroek heeft verstopt. Het hof acht deze verklaring evenwel niet aannemelijk. De verdachte heeft dit pas ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd en het hof ziet niet in waarom hij ter terechtzitting in eerste aanleg nog steeds bang zou moeten zijn. Ten aanzien van de overige in voornoemde auto aangetroffen wikkels heeft de verdachte bovendien wel van meet af aan ontkend dat deze aan hem toebehoorden. Het hof zal de verklaring zoals die door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 24 november 2010 is afgelegd, die wordt bevestigd door hetgeen de verdachte op 19 november 2010 heeft verklaard omtrent de cocaïne die hij voor eigen gebruik bij zich had, dan ook voor het bewijs bezigen.
Identificatie van de in beslag genomen stof
De raadsvrouw van de verdachte heeft voorts betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat de in beslag genomen stof cocaïne bevat, aangezien de stof niet door een officieel erkend instituut is onderzocht. Het hof verwerpt dit verweer, nu uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat de in beslag genomen stof cocaïne bevat. De politie heeft immers met behulp van een M.M.C.-test vastgesteld dat twee van de negen in beslag genomen wikkels sporen van cocaïne bevatten, welke uitkomst wordt bevestigd door de ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 24 november 2010 afgelegde verklaring van de verdachte waaruit blijkt dat de bij hem aangetroffen wikkels cocaïne bevatten en dat hij die cocaïne de avond voor zijn aanhouding had gekocht bij een dealer van welke hij wel vaker cocaïne heeft gekocht. De door de raadsvrouw opgeworpen stelling dat het bewijs dat de in beslag genomen stof cocaïne bevat alleen geleverd kan worden op basis van een deskundigenverslag vindt geen steun in het recht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van negen wikkels met cocaïne. Het gebruik van drugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en de handel daarin brengt andere vormen van criminaliteit met zich mee.
Het hof is -alles overwegende- van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen vermeld onder 1 tot en met 4 en 6 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte en dat het voorwerp vermeld onder 5 van voornoemde beslaglijst zal worden onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen vermeld onder 1 tot en met 4 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen stelt het hof vast dat deze voorwerpen blijkens een bewijs van ontvangst (pagina 185 van het dossier) reeds op 11 december 2010 aan de verdachte zijn teruggegeven. Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag zoals dit vermeld is onder 6 op voornoemde beslaglijst zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte. De in beslag genomen en nog niet teruggegeven wikkels met cocaïne, zoals vermeld onder 5 op voornoemde beslaglijst, met betrekking tot welke het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 (zevenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 21 (eenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen vermeld onder 5 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten: 9 wikkels cocaïne.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag vermeld onder 6 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten: 830 euro.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. A.L.J. van Strien en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 oktober 2011.