ECLI:NL:GHSGR:2011:BT5881

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.392/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bewijswaardering en bewijsaanbod in een geschil over een geldlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, draait het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de vraag of er een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. De feiten zijn vastgesteld in het eindvonnis van de rechtbank van 24 februari 2010, waaruit blijkt dat op 18 juli 2007 mondeling afspraken zijn gemaakt over een lening van € 400.000,--. [appellant] heeft dit bedrag in drie tranches overgemaakt naar ATUM N.V., maar het bedrag is niet terugbetaald. [appellant] vordert nu terugbetaling van het geleende bedrag met rente en kosten, stellende dat het om een persoonlijke lening ging, terwijl [geïntimeerde] betwist dat hij zich persoonlijk heeft verbonden en stelt dat het om werkkapitaal voor een gezamenlijke onderneming ging.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet in zijn bewijs is geslaagd, en het hof bevestigt deze beslissing. Het hof geeft [appellant] echter de gelegenheid om getuige [getuige 2] opnieuw te horen over een specifiek punt, waarbij de goede procesorde in acht moet worden genomen. Het hof bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op 9 november 2011, en houdt verdere beslissingen aan in afwachting van dit verhoor. De zaak is complex door de verschillende interpretaties van de afspraken tussen partijen en de rol van getuigen in het bewijsproces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.068.392/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 320300 / HA ZA 08-3185
Arrest d.d. 27 september 2011
inzake
[appellant],
wonende te Rijswijk (Zuid-Holland),
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.L.J.M. van Grinsven te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.H. Vermeeren te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij tussenarrest van 6 juli 2010 is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 22 september 2010. Voor de procedure tot dan toe wordt verwezen naar dit tussenarrest en het proces-verbaal van de comparitie van partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] zes grieven aangevoerd, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Hierop hebben de advocaten van partijen de zaak mondeling bepleit op 5 september 2011 aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Hierna is op verzoek van partijen arrest bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Er zijn geen grieven aangevoerd tegen het tussenvonnis van 31 maart 2009, zodat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen dit vonnis.
2. De in het bestreden eindvonnis van 24 februari 2010 in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.14) vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Het geschil draait om de vraag of er tussen [appellant] en [geïntimeerde] in privé een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen.
In dit verband staat vast dat partijen op 18 juli 2007 mondeling afspraken hebben gemaakt over een geldlening van € 400.000,-- en dat [appellant] dit bedrag in drie tranches (op 20 juli 2007 € 100.000,--, op 20 augustus 2007 € 200.000,-- en op 12 oktober 2007
€ 100.000,--) heeft overgemaakt op een rekening van ATUM N.V. (hierna: ATUM), telkens met vermelding “inzake OFID Maroc”. Ook staat vast dat dit bedrag niet is terugbetaald aan [appellant].
3. [appellant] vordert in deze procedure veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van genoemd bedrag van € 400.000,-- met rente en kosten. Als primaire grondslag – in hoger beroep is alleen deze grondslag aan de orde – voert hij daartoe aan dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening tussen partijen. [appellant] stelt in dit verband dat hij deze vier ton aan [geïntimeerde] persoonlijk heeft uitgeleend als vriendendienst (voor de herstelkosten van het door hem aangekochte schip de “Paraclete”). [geïntimeerde] betwist dat hij zich persoonlijk heeft verbonden. Volgens hem ging het om werkkapitaal dat door [appellant] beschikbaar was gesteld voor/een investering van [appellant] in de tussen partijen samen met Marokkaanse partners opgerichte onderneming naar Marokkaans recht, genaamd (kort gezegd) OFID.
De rechtbank heeft op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv – naar het oordeel van het hof met juistheid ¬– [appellant] belast met het bewijs van zijn stelling dat hij op 18 juli 2007 met [geïntimeerde] in privé een overeenkomst van geldlening ten bedrage van € 400.000,-- heeft gesloten. Bij het thans bestreden eindvonnis heeft de rechtbank, na het horen van getuigen, [appellant] niet in zijn bewijs geslaagd geoordeeld.
4. De grieven van [appellant], die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, richten zich tegen deze bewijswaardering. In hoger beroep heeft [appellant] verzocht om reeds gehoorde getuigen opnieuw te horen. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [appellant].
5. Indien reeds getuigen zijn gehoord, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en terzake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat in hoger beroep nader wordt vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan (vgl. HR 9 juli 2004, LJN AO7817, NJ 2005/270 en HR 11 maart 2011, LJN BO9624, NJ 2011/123).
In aanvulling op de door [getuige 2] reeds afgelegde getuigenverklaring heeft [appellant] een schriftelijke verklaring van [getuige 2] d.d. 25 mei 2010 overgelegd (productie 4 memorie van grieven). Daarin staat vermeld dat [geïntimeerde]) in het licht van het finaliseren van het businessplan telkenmale tegenover [getuige 2] heeft aangegeven dat de lening van
€ 400.000,-- een privé aangelegenheid was tussen [appellant]) en hemzelf.
Een verklaring met deze inhoud heeft [getuige 2] tot dusver niet afgelegd. Daarom zal het hof, in het licht van voormelde jurisprudentie, [appellant] de gelegenheid geven om [getuige 2] opnieuw te doen horen, echter louter op dit punt. Voor het opnieuw ondervragen van deze getuige over de punten waarover hij al eerder heeft verklaard wordt geen grond gezien. De beginselen van een goede procesorde verzetten zich daartegen.
6. Het opnieuw doen horen van de getuige [getuige 1] wordt geweigerd. De enkele omstandigheid dat deze getuige zich verbaast over de interpretatie die de rechtbank aan zijn getuigenverklaring heeft gegeven is daartoe onvoldoende. Ook het opnieuw horen van de getuigen [getuige 3] en [appellant] wordt geweigerd, nu niet is gesteld in hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.
7. Mocht [geïntimeerde] over het betreffende (in rechtsoverweging 5 bedoelde) punt getuigen in contra-enquête willen horen, dan zal hij daartoe op dezelfde dag en aansluitend aan het verhoor van getuige [getuige 2] in de gelegenheid worden gesteld. Ook voor partij [geïntimeerde] geldt dat de getuige in contra-enquête niet over andere punten ondervraagd mag worden. De goede procesorde verzet zich daartegen.
In afwachting van het getuigenverhoor van [getuige 2], zoals bedoeld in rechtsoverweging 5, en de eventuele contra-enquête zoals bedoeld in rechtsoverweging 7, zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
- laat [appellant] toe tot het opnieuw horen van getuige [getuige 2] over het in rechtsoverweging 5 genoemde specifieke punt;
- bepaalt dat het getuigenverhoor en de eventuele contra-enquête zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
’s-Gravenhage ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris
mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville op woensdag 9 november 2011 om 9.30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden oktober 2011 tot en met december 2011, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, M.A.F. Tan-de Sonnaville en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2011 in aanwezigheid van de griffier.