Rolnummer: 22-005896-10
Parketnummer: 10-661240-10
Datum uitspraak: 22 september 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 november 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987, [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
8 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenenzeventig dagen, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 augustus 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand aan de Hesseplaats weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat (winkel)pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met een (breek)voorwerp een ruit van dat (winkel)pand ingegooid en/of verbroken en/of (vervolgens) (via de ontstane opening) dat (winkel)pand betreden en/of (vervolgens) doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 augustus 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een (winkel)pand aan de Hesseplaats weg te nemen goederen en geld, toebehorende aan [slachtoffer] en zich daarbij de toegang tot dat (winkel)pand te verschaffen en die weg te nemen goederen en geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, hebben de verdachte en zijn mededader(s) met een voorwerp een ruit van dat (winkel)pand verbroken en (vervolgens) (via de ontstane opening) dat (winkel)pand betreden en(vervolgens) doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De verdachte heeft betoogd dat hij niet betrokken is geweest bij het ten laste gelegde, maar dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] toevallig is tegengekomen nabij het (winkel)pand, nadat hij door D. bij zijn auto was afgezet die hij daar eerder had geparkeerd vanwege een tekort aan benzine en olie en dat hij in paniek voor de politie is weggerend, omdat hij niet over een legitimatiebewijs beschikte.
Het hof verwerpt dit verweer en komt tot een bewezenverklaring op grond van het volgende.
De getuige [getuige] heeft ten tijde van het ten laste gelegde drie mannen het (winkel)pand zien binnengaan, nadat eerst een ruit van de viswinkel was stuk getrapt. Vervolgens ziet deze getuige dat de politie arriveert, terwijl de mannen nog in de winkel zijn. Daarna ziet hij dat de betreffende mannen worden achtervolgd door de politie. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren in hun proces-verbaal van bevindingen dat zij op de Hesseplaats (waaraan het (winkel)pand is gelegen) drie jongens zien wegrennen. Eén van deze verbalisanten constateert dat een andere collega één van deze drie jongens, zijnde de verdachte, vlak daarna aanhoudt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde een wit petje, een donkere jas en zilvergrijze schoenen droeg. Het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden van de zich ten tijde van het ten laste gelegde in de viswinkel bevindende camera worden beschreven, houdt onder meer in dat één van de zich in die viswinkel bevindende verdachten een wit/lichtkleurig petje, een donkerkleurig jack en zilver/donkerkleurige sportschoenen droeg (medeverdachte 2). Dit is kleding die zeer sterk overeen komt met de kleding die verdachte zegt te hebben gedragen.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheid - in onderlinge samenhang bezien - leidt het hof af dat de verdachte in het (winkel)pand is geweest en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal met braak.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven voor zijn aanwezigheid op de Hesseplaats niet consistent is met de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. In eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij door een vriend bij het tankstation was afgezet en toen is teruggelopen naar zijn auto, terwijl de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat die vriend hem bij zijn auto heeft afgezet.
En de verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het wegrennen voor de politie spoort niet met hetgeen verbalisanten op ambtseed hebben gerelateerd. Anders dan door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard volgt uit het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] namelijk niet dat de verbalisanten de verdachte een stopteken hebben gegeven, alvorens hij is gaan rennen. In dit verband is voorts opmerkelijk dat de verdachte eerder aanvoerde dat hij geen identiteitsbewijs bij zich had, terwijl hij in hoger verklaarde dat hij een verlopen identiteitsbewijs op zak had.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich met zijn mededaders 's-nachts schuldig gemaakt aan een poging tot winkelinbraak, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Dit is een ergerlijk feit, waardoor financiële schade aan het benadeelde winkelbedrijf is toegebracht en gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht worden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2011, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 77 (zevenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. G. Knobbout en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 september 2011.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.