ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2200

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.061.960/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens overlast en vermeerdering van eis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen Stichting Woonbron en een huurder. De zaak is ontstaan na herhaalde klachten van overlast door de huurder, die onder andere geluidsoverlast veroorzaakte en zonder toestemming camera's aan de buitenzijde van de woning bevestigde. Woonbron had eerder een vordering ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 23 februari 2010 was afgewezen. Woonbron heeft vervolgens in hoger beroep de eis gewijzigd en primair gevorderd om de huurovereenkomst te ontbinden en de huurder te veroordelen tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen.

De huurder heeft de beschuldigingen van overlast betwist en aangevoerd dat hij zelf ook overlast ervaart van zijn buren. Het hof heeft echter vastgesteld dat de huurder herhaaldelijk de grenzen van normaal huurdersgedrag heeft overschreden, wat heeft geleid tot ernstige overlast voor de buren. De rechtbank had eerder de vordering van Woonbron afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de huurovereenkomst ontbonden. De huurder is veroordeeld om de woning te ontruimen en de proceskosten te vergoeden.

Het hof oordeelde dat de overlast die de huurder heeft veroorzaakt, niet kan worden gerechtvaardigd door de overlast die hij zelf ervaart. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de huurder de woning onmiddellijk moet verlaten na betekening van het arrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.061.960/01
Zaaknummer rechtbank : 960873 / CVEXPL 09-5304
arrest d.d. 6 september 2011
inzake
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Woonbron,
advocaat: mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
tegen
[de huurder],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de huurder],
advocaat: mr. drs. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht.
Het geding
Bij exploot van 25 maart 2010 is Woonbron in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam tussen partijen gewezen vonnissen van 3 november 2009 (kennelijk wordt bedoeld 1 december 2009) en 23 februari 2010.
Bij memorie van grieven, tevens wijziging van eis en aanvulling grondslag van de vordering met producties heeft Woonbron vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord, tevens inhoudende een bezwaar wijziging eis met producties heeft [de huurder] de grieven bestreden. Ten slotte heeft Woonbron een akte genomen.
Vervolgens zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1 Woonbron heeft met ingang van 18 november 1998 aan [de huurder] de woning [Locatie 1], 3e/4e etage te [Woonplaats] (hierna: de woning) verhuurd. De naastgelegen woning op nummer [Locatie 2] wordt gehuurd door mw. [buurvrouw 1] (hierna: [buurvrouw 1]). De woning op nummer [Locatie 3] wordt bewoond door de heer [buurman 1] en mevrouw [buurvrouw 2] (hierna: [buurvrouw 2]).
1.2 [de huurder] heeft op enig moment zonder toestemming van Woonbron twee camera’s bevestigd aan de buitenzijde van het gehuurde. Bij vonnis van 16 mei 2008 van de kantonrechter te Rotterdam gewezen tussen partijen is het [de huurder] verboden om een camera tegen, boven of naast de toegangsdeur van de woning of elders in de gemeenschappelijke ruimte van het appartementencomplex te plaatsen.
1.3 [de huurder] heeft nadien een camera geplaatst op het balkon van de woning.
2. Bij inleidende dagvaarding heeft Woonbron, kort gezegd, in conventie gevorderd om [de huurder] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de camera op het balkon met een verbod (met dwangsom) om opnieuw een camera te plaatsen. In voorwaardelijke reconventie heeft [de huurder], kort gezegd, gevraagd om toestemming te verlenen ex artikel 7:215 BW voor het plaatsen van de camera.
3. Bij vonnis van 23 februari 2010 is de vordering van Woonbron afgewezen. Overwogen is dat de voorwaardelijke vordering in reconventie geen bespreking behoeft.
4. In hoger beroep heeft Woonbron haar eis gewijzigd. Na wijziging van eis vordert Woonbron, kort gezegd, primair om de tussen partijen gesloten huurovereenkomst te ontbinden en [de huurder] te veroordelen om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Subsidiair wordt gevorderd om [de huurder] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de camera.
5. [de huurder] heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de goede procesorde wordt geschaad, omdat hem aldus het recht wordt ontnomen op een behoorlijke behandeling in twee instanties. Dit bezwaar wordt gepasseerd. De enkele omstandigheid dat de eisvermeerdering pas in hoger beroep plaatsvindt en dat daardoor [de huurder] een instantie wordt ontnomen, is onvoldoende om het daartegen gedane verzet te laten slagen. Naar het oordeel van het hof is de wijziging van eis in onderhavige situatie ook overigens niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu [de huurder] in de gelegenheid is geweest om bij memorie van antwoord uitgebreid inhoudelijk verweer te voeren tegen de gewijzigde eis.
6. Woonbron heeft aan haar gewijzigde eis ten grondslag gelegd dat [de huurder] overlast veroorzaakt. Daarbij heeft Woonbron aangevoerd dat hij (onder meer door middel van het plaatsen van de camera) inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van anderen, buren treitert en/of intimideert en weinig respect toont voor zijn buren. [de huurder] heeft verweer gevoerd.
7. Nu Woonbron zich op de rechtsgevolgen van de gestelde overlast beroept, is het aan haar om daartoe voldoende feiten en omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen). Ter onderbouwing van de gestelde overlast heeft Woonbron onder meer gewezen op het volgende:
a. een verklaring van de toenmalige wijkagent [de wijkagent] (hierna: [de wijkagent]) van 18 mei 2010, waarin is vermeld dat hij eind jaren ’90 naar aanleiding van meldingen van [buurvrouw 1] van geluidoverlast door [de huurder] ‘s avonds bij hem een huisbezoek bracht, waarbij [de wijkagent] constateerde dat [de huurder] twee grote speakerboxen op zeer korte afstand richting de scheidingswand met de woning van [buurvrouw 1] had geplaatst, die op een behoorlijk hoog volume ‘leefgeluiden’ voortbrachten;
b. in september 2004 heeft [de huurder] het scherm tussen zijn balkon en dat van [buurvrouw 1] verwijderd;
c. eind 2004 hebben diverse bewoners van het portiek van [de huurder] geklaagd over intimiderend en bedreigend gedrag van [de huurder];
d. eind 2004/begin 2005 heeft [de huurder] een camera geplaatst bij zijn woning;
e. in 2007 heeft Van der Stoel opnamen gemaakt van schoonmakers van het portiek bij het uitoefenen van hun werkzaamheden;
f. voor of in mei 2009 heeft [de huurder] verf op het scherm van [buurvrouw 1] aangebracht;
g. [buurvrouw 2] heeft in of omstreeks februari 2010 een meldformulier overlastklachten ingediend in verband met toegenomen agressie van [de huurder];
h. op 2 maart 2010 hebben twee medewerkers van Woonbron waargenomen dat er harde muziek uit de woning van [de huurder] kwam die ook in de woning van [buurvrouw 2] goed te horen was;
i. op 2 maart 2010 heeft [buurvrouw 1] aangifte gedaan van stalking door [de huurder].
8. In algemene zin voert [de huurder] ten verwere aan dat hij veel en vaak bij Woonbron heeft geklaagd over overlast die juist hij ervaart in zijn woonomgeving, onder meer van [buurvrouw 1] en [buurvrouw 2], maar dat Woonbron daar onvoldoende mee gedaan heeft. Met betrekking tot voornoemde punten heeft [de huurder], kort gezegd, als volgt gereageerd:
ad. a. [de huurder] geeft aan dat het bezoek van [de wijkagent] plaatsvond op 4 februari 2003 en dat hij gedurende ongeveer twee weken af en toe om de 15 à 30 minuten tussen 14.00 en 22.00 uur aan [buurvrouw 1] geluiden liet horen als reactie op zware overlast in de hoop dat zij dan stopte;
ad. b. [de huurder] heeft dit niet betwist;
ad. c. [de huurder] ontkent iemand dreigend te hebben toegesproken of bedreigend te zijn, daarentegen voert hij aan overlast te ervaren van [buurvrouw 1];
ad. d. [de huurder] erkent de plaatsing van de camera die hij op verzoek van [buurvrouw 1] alleen op zijn voordeur heeft gericht;
ad. e. [de huurder] heeft hierop niet gereageerd;
ad. f. [de huurder] erkent een brief geschreven te hebben waarin hij bevestigt de verf verwijderd te hebben op verzoek van Woonbron;
ad. g. [de huurder] erkent dat [buurvrouw 2] (op advies van [buurvrouw 1]) een klacht heeft ingediend in verband met een gesprek dat hij met haar had naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder waarbij hij haar tevens aansprak over de zware geluidsoverlast die hij van haar familie had;
ad. h. [de huurder] erkent hierover een brief ontvangen te hebben met daarin de aanzegging van een gerechtelijke procedure bij herhaling;
ad. i. [de huurder] heeft hierop niet gereageerd.
9. Uit voorgaande, slechts ten dele weersproken, stellingen van Woonbron volgt dat [de huurder] bij herhaling en gedurende een lange periode voor geluidsoverlast heeft gezorgd. Deze geluidsoverlast is zowel door de politie als medewerkers van Woonbron waargenomen en (in ieder geval deels) door [de huurder] erkend. De geluidsoverlast moet bovendien als ernstig worden aangemerkt, nu uit de bevindingen van de politie en de reactie van [de huurder] volgt dat de geluiden niet het gevolg zijn van gewone levensactiviteiten, maar [de huurder] deze (in ieder geval gedurende een aantal weken in 2003) heeft geproduceerd met het enkele doel dat deze geluiden door [buurvrouw 1] gehoord zouden worden.
10. Hieruit volgt voorts dat [de huurder] herhaaldelijk de van hem als huurder redelijkerwijs te vergen minimumgrenzen in het sociaal contact met zijn buren niet in acht heeft genomen. Vast staat dat hij bij herhaling de aangebrachte afscheiding tussen het balkon van hem en [buurvrouw 1] niet heeft gerespecteerd, hetgeen een substantiële aantasting van de privacy van deze buren vormt. Ook volgt er uit dat er bij herhaling en gedurende langere tijd klachten zijn over intimiderend en bedreigend gedrag door [de huurder] richting meerdere buren. Hoewel Van de Spoel ontkent bedreigend te zijn, erkent hij bijvoorbeeld wel dat hij [buurvrouw 2] in februari 2010 heeft aangesproken over ‘zware geluidsoverlast’ van de familie. Uit het meldformulier van [buurvrouw 2] volgt dat dit op haar bedreigend is overgekomen, hetgeen het hof niet bevreemdt, nu er al lang problemen waren tussen [de huurder] en [buurvrouw 2], [de huurder] een man is en [buurvrouw 2] een vrouw en [de huurder] karateleraar is/was. Het hof acht aannemelijk dat de indruk van intimidatie door [de huurder] is versterkt doordat hij – ondanks het verbod van 16 mei 2008 opnieuw – een camera heeft geplaatst waarmee hij de omgeving in de gaten kan houden. Dit geldt temeer nu er sprake is van een flexibele camera die 360º beeld kan produceren en dus zeer indringend is. Uit de aangifte van [buurvrouw 1] volgt dat zij zich – volgens het hof terecht – in haar levenssfeer aangetast voelt door de plaatsing van de camera en dat zij veel last heeft van spanningen en slechter slaapt dan voorheen. Dat Van de Spoel, naar hij stelt, slechts zijn voordeur en/of – zoals hij in eerste aanleg heeft gesteld – zijn auto in de gaten houdt met de camera, doet daar niet aan af.
11. Gelet op het vorenstaande, komt het hof tot de conclusie dat uit voormelde feiten volgt dat sprake is van herhaalde overlast. Het – wat het verleden betreft niet voor herstel vatbaar – veroorzaken van overlast is geen goed huurderschap, zodat sprake is van een tekortkoming van [de huurder] jegens Woonbron. Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis, geeft op grond van artikel 6:265 BW, de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze gevolgen niet rechtvaardigt. In hetgeen [de huurder] heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat Woonbron - ondanks de tekortkoming van [de huurder] - de overeenkomst niet zou mogen ontbinden. Hoewel de ontbinding (mede gezien de gestelde [ziekte] van [de huurder]) aanzienlijke gevolgen heeft voor [de huurder], is van belang dat de incidenten zich gedurende lange tijd hebben voorgedaan en dat deze, zo blijkt uit de overgelegde stukken, grote indruk hebben gemaakt op (in ieder geval) [buurvrouw 1] en [buurvrouw 2]. Zoals mede uit het hierna volgende blijkt heeft [de huurder] bovendien geen inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelen, zodat de vrees gerechtvaardigd is dat de overlast door [de huurder] (in enigerlei mate) zal blijven voortbestaan. Woonbron heeft in 1999 bemiddeld in het geschil tussen [de huurder] en de buren en is nadien ook herhaaldelijk betrokken geweest bij incidenten en de afwikkeling daarvan. Ten slotte volgt uit de door [de huurder] overgelegde stukken dat Woonbron niet afwijzend heeft gereageerd op zijn verzoek tot woningruil. Naar het oordeel van het hof heeft Woonbron zich daarmee voldoende ingespannen om de situatie te normaliseren of een andere oplossing te verkrijgen, maar heeft dat onvoldoende resultaat gehad.
12. [de huurder] heeft aangeboden bewijs te leveren. Hieraan wordt echter niet toegekomen. Op basis van de door Woonbron gestelde en hiervoor genoemde feiten en omstandigheden welke door [de huurder] al dan niet expliciet, geheel of gedeeltelijk zijn erkend, staan deze feiten immers vast. De conclusie is dan ook dat reeds op grond hiervan sprake is van overlast van [de huurder], zoals door Woonbron aan de vordering ten grondslag is gelegd. Deze overlast (in deze frequentie en mate) kan niet worden gerechtvaardigd door overlast die [de huurder] zelf stelt te ervaren.
13. Op grond van het vorenstaande zal het bestreden vonnis worden vernietigd en het in hoger beroep primair gevorderde worden toegewezen. Aan bespreking van de grieven voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van het in eerste aanleg gevorderde, wordt niet meer toegekomen. [de huurder] zal in hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten, nu hij in die procedure in het ongelijk wordt gesteld. Nu Woonbron eerst in hoger beroep haar eis heeft gewijzigd, ziet het hof geen aanleiding om [de huurder] alsnog in de kosten in eerste aanleg te veroordelen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam van 23 februari 2010, voor zover daarbij de vordering van Woonbron is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- ontbindt de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot de woning aan de [Locatie 1] te [Woonplaats];
- veroordeelt [de huurder] om deze woning binnen veertien dagen na betekening van dit arrest, met al het zijne en de zijnen, te ontruimen en ontruimd te houden en, onder afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen;
- bekrachtigt het bestreden vonnis ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg;
- veroordeelt [de huurder] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Woonbron tot op heden begroot op € 263,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, R.C. Schlingemann en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2011 in aanwezigheid van de griffier.