Rolnummer: 22-001616-11
Parketnummer: 09-758437-10
Datum uitspraak: 7 september 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
24 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden bij Palier en zich zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Palier, zolang die instelling zulks nodig acht. Voorts is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (1200 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, met zijn mededader, althans alleen:
- die [aangever] in een auto heeft doen plaatsnemen en/of
- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan hem getoond en/of in zijn mond gestoken en/of
- tegen hem gezegd: "Ik schiet je zo dood. Ik dump je in de zee. Ik wil die 1200 euro hebben. Zo niet, ik weet je ouders te vinden", althans woorden van gelijke strekking en/of
- dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen zijn keel te houden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair:
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met 17 augustus 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk om zich en/of die ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en/of bedreiging met geweld de medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheid Hawaï te (doen) dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Hawaï en/of haar bezoekers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte:
- tegen [aangever]heeft gezegd dat hij de Hawaï moest overvallen en/of
- die [aangever] een jas heeft laten aantrekken en/of een muts opzetten en/of een bandana voordoen en/of
- aan die [aangever] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft verstrekt en/of
- die [aangever] heeft opgewacht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair:
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met
17 augustus 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, heeft gepoogd om [aangever] door in artikel 47, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door geweld en/of bedreiging en/of verschaffen van gelegenheid en/of (een of meer) middelen en/of (een of meer) inlichtingen, te bewegen om met oogmerk om een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheid Hawaï te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig ander goed, geheel of ten dele toebehorende aan die medewerker(s) en/of bezoeker(s), bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld en/of dat verschaffen van gelegenheid en/of (een of meer) middelen en/of (een/of meer) inlichtingen uit:
- het tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [aangever] en/of
- het zeggen tegen die [aangever] dat hij de Hawaï moest
overvallen en/of
- het vervoeren van die [aangever] naar de Hawaï en/of
- het verstrekken van een (op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp) en/of een bandana en/of een muts aan die
[aangever];
2. meer subsidiair:
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met
17 augustus 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een of meer voorwerpen, te weten een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp,) en/of een bandana en/of een muts en/of een vervoermiddel, te weten een auto, bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren/of meer is gesteld, te weten afpersing (strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht) van een
of meer medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheid Hawaï, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
3. primair:
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met 17 augustus 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk om zich en/of die ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en/of bedreiging met geweld de medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheid Blue Moon te (doen) dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Blue Moon en/of haar bezoekers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte:
- tegen [aangever]heeft gezegd dat hij de Blue Moon moest overvallen en/of
- die [aangever] een jas heeft laten aantrekken en/of een muts opzetten en/of een bandana voordoen en/of
- aan die [aangever] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft verstrekt en/of
- tegen die [aangever] heeft gezegd dat hij naar binnen moest
gaan bij de Blue Moon met dat (op een) vuurwapen
(gelijkend voorwerp) in zijn handen en/of om geld uit
de kassa moest vragen en/of tegen de bezoekers moest
zeggen dat zij hun zakken moesten legen en/of
- met die [aangever] is uitgestapt en/of
- die [aangever] heeft opgewacht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair:
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met
17 augustus 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, heeft gepoogd om [aangever] door in artikel 47, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door geweld en/of bedreiging en/of het verschaffen van gelegenheid en/of (een of meer) middelen en/of (een of meer) inlichtingen, te bewegen om met oogmerk om een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheid Blue Moon te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig ander goed, geheel of ten dele toebehorende aan die medewerker(s) en/of bezoeker(s), bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld en/of dat verschaffen van gelegenheid en/of (een of meer) middelen en/of (een of meer) inlichtingen uit:
- het tonen van (een op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp) aan die [aangever] en/of
- het zeggen tegen die [aangever] dat hij de Blue Moon moest overvallen en/of
- het vervoeren van die [aangever] naar de Blue Moon en/of
- het verstrekken van een (op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp), en/of een bandana en/of een muts aan die
[aangever];
3. meer subsidiair:
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met
17 augustus 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een of meer voorwerpen, te weten een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een bandana en/of een muts en/of een vervoermiddel, te weten een auto, bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing (strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht) van een of meer medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheden Hawaï, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 1 september 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van de portiek aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] en/of de woningbouwvereniging, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen door die ruit te gooien.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De verdenking komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al of niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte], heeft geprobeerd [aangever] een bedrag van 1200,- euro afhandig te maken door, nadat [aangever] bij de verdachte en [medeverdachte] in de auto was gestapt, een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp in zijn mond te steken en tegen zijn keel te houden en hem daarbij verbaal te bedreigen, en voorts dat hij, tezamen met [aangever] en [medeverdachte], heeft getracht met bedreiging van geweld medewerkers en bezoekers van twee verschillende horecagelegenheden geld en goederen afhandig te maken en tot slot dat hij een ruit heeft vernield.
Het hof verwijst voorts naar de door de advocaat-generaal overgelegde requisitoir-notities.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 primair, subsidiair en meer subsidiair en 3 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft daarbij betoogd dat er weliswaar aanwijzingen zijn die in de richting van haar cliënt wijzen maar dat niet vaststaat wat er in de nacht van 16 op 17 augustus 2010 is gebeurd en dat om deze reden vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van feit 4 refereert zij zich aan het oordeel van het hof.
Het hof verwijst voorts naar de door de raadsvrouw overgelegde pleitaantekeningen.
Op maandagavond 16 augustus 2010 treffen de verdachte en [aangever] elkaar in Den Haag. De verdachte zit samen met [medeverdachte] in een geparkeerde auto.2 [aangever] stapt vervolgens in de auto achter de bestuurdersstoel. De verdachte komt naast hem zitten. De verdachte haalt daarop een pistool of een daarop gelijkend voorwerp uit zijn broeksriem en zegt tegen [aangever]: "Doe je mond open", waarna hij de loop van het pistool in de mond van [aangever] duwt.3 De verdachte zegt vervolgens tegen [aangever]: "Ik schiet je zo dood. Ik dump je in de zee. Ik wil 1.200,- euro voor die motor hebben en zo niet, ik weet je ouders te vinden".4 Even later haalt de verdachte het pistool uit de mond van [aangever], plaatst de loop ervan tegen diens keel en zegt nogmaals dat hij 1.200,- euro wil hebben. [aangever] zegt het geld niet te hebben, waarna de verdachte zegt dat [aangever] dan voor hen een overval moet plegen.5 [aangever] zegt uiteindelijk dat hij het wel zal doen.6 [aangever] krijgt vervolgens een vuurwapen en een donkerblauwe bandana van de verdachte7. [medeverdachte] heeft verklaard dat de blauwe bandana van hem is.8 [medeverdachte] rijdt eerst naar horecagelegenheid Hawaï. Nadat [aangever] is uitgestapt omdat hij een overval moest plegen op de Hawaï en daarlangs is gelopen, komen ze erachter dat Hawaï dicht blijkt te zijn.9 Vervolgens rijdt [medeverdachte] - met [aangever] en de verdachte wederom aanwezig in de auto - naar de Blue Moon. De verdachte geeft vervolgens opnieuw zijn wapen aan [aangever] en zegt dat hij bij de Blue Moon naar binnen moet gaan, geld uit de kassa moet vragen en de aanwezigen moet vragen hun zakken te legen. [aangever] stapt wederom uit, loopt naar de Blue Moon en doet de bandana voor zijn gezicht. [medeverdachte] heeft gezien dat [aangever] een vuurwapen uit zijn broeksband haalde en wegliep.10 [aangever] zegt dat hij denkt dat de politie gealarmeerd is en staakt zijn actie bij de Blue Moon.11
Op 17 augustus 2010 komt er om 00:21 uur een melding binnen bij de politie. Deze melding houdt in dat er twee mannen langs de Blue Moon lopen, van wie er één een wapen in zijn broeksband draagt. Deze persoon draagt tevens een blauwe bandana.12
De telefoongesprekken die de verdachte in de periode na voornoemd incident op 17 augustus 2010 met het nummer
[telefoonnummer] heeft gevoerd, zijn door de politie getapt, beluisterd en uitgewerkt. Uit de uitwerking van één van de gesprekken komt naar voren dat de verdachte op 5 september 2010 een telefoongesprek heeft gevoerd met [getuige 1], blijkens de verklaring van [aangever] en van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep13 een bekende van zowel de verdachte als de aangever. In dit telefoongesprek zegt de verdachte onder meer het volgende: "Ja, jij weet wat er met die motor van mij is gebeurd. (...) Vriend, ik krijg geld van hem. (...) Luister, door wie heb ik mijn kankermotor daar in die kankerkelder gezet. (...) Die kankerhoerenkind, hij zou binnen twee weken zou die mij geld brengen he!"14
Met de verklaring van de aangever en de verklaring van [medeverdachte] is het wettige en overtuigende bewijs voor de onder 1 ten laste gelegde poging tot afpersing van [aangever] door de verdachte gegeven. De overtuiging van het hof ten aanzien van dit feit is daarbij mede gestoeld op de inhoud van het hiervoor aangehaalde tapgesprek van 5 september 2010. Hieruit volgt immers dat - zoals ook de aangever heeft verklaard - de aangever en de verdachte ruzie hadden over een motor die de verdachte aan de aangever had toevertrouwd en waarvoor hij nog geld van de aangever tegoed meende te hebben. Hetgeen in de nacht van 16 op 17 augustus 2010 in de auto van [medeverdachte] is voorgevallen, moet naar het oordeel van het hof dan ook worden gezien als een poging van de verdachte om de schuld die de [aangever] kennelijk nog bij de verdachte had, te incasseren.
Mede gelet op de verklaring van [medeverdachte] dienaangaande acht het hof echter niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd. Hiervoor bevat het dossier ook overigens onvoldoende aanwijzingen. De verdachte zal dan ook van dit deel van het tenlastegelegde (partieel) worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Het hof is van oordeel dat de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet gericht zijn op de voltooiing van het delict. Er kan naar het oordeel van het hof niet gesproken worden van een begin van uitvoering en derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 subsidiair en 3 subsidiair is ten laste gelegd, te weten dat de verdachte -door het in de auto bedreigen van [aangever], hem meenemen in die auto en het vervolgens verstrekken van een wapen en een bandana om voor zijn gezicht te doen en hem bij na te noemen horecagelegenheden met de auto af te zetten - heeft geprobeerd om die [aangever] er toe te bewegen om vervolgens medewerkers en/of bezoekers van de horecagelegenheden Hawaï en Blue Moon af te persen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep15 bekend dat hij de ruit van een portiek aan de [adres] te Den Haag heeft vernield, zodat het hof - gelet tevens op de aangifte van vernieling die dienovereenkomstig de verklaring van de verdachte de vernieling beschrijft - tot een bewezenverklaring komt van hetgeen verdachte onder 4 is ten laste gelegd.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 augustus 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (1200 euro), toebehorende aan die [aangever]:
- die [aangever] in een auto heeft doen plaatsnemen en
- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan hem getoond en in zijn mond gestoken en
- tegen hem gezegd: "Ik schiet je zo dood. Ik dump je in de zee. Ik wil 1200 euro hebben. Zo niet, ik weet je ouders te vinden", althans woorden van gelijke strekking en
- dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen zijn keel te houden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair:
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met
17 augustus 2010 te 's-Gravenhage heeft gepoogd om
[aangever]door in artikel 47, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door bedreiging en verschaffen van gelegenheid en middelen, te bewegen om met oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een of meer medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheid Hawaï te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die medewerkers en/of bezoekers, bestaande die bedreiging met geweld en dat verschaffen van gelegenheid en middelen uit:
- het tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [aangever] en
- het zeggen tegen die [aangever] dat hij de Hawaï moest
overvallen en
- het vervoeren van die [aangever] naar de Hawaï en
- het verstrekken van een (op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp) en een bandana aan die [aangever];
3. subsidiair
hij in de periode van 16 augustus 2010 tot en met
17 augustus 2010 te 's-Gravenhage heeft gepoogd om
[aangever]door in artikel 47, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door bedreiging en het verschaffen van gelegenheid en middelen, te bewegen om met oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een of meer medewerkers en/of bezoekers van horecagelegenheid Blue Moon te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die medewerkers en/of bezoekers, bestaande die bedreiging met geweld en dat verschaffen van gelegenheid en middelen uit:
- het tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp) aan die [aangever] en
- het zeggen tegen die [aangever] dat hij de Blue Moon moest overvallen en
- het vervoeren van die [aangever] naar die Blue Moon en
- het verstrekken van een (op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp) en een bandana aan die [aangever];
4.
hij op 1 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van de portiek aan de [adres]), toebehorende aan een ander of dan aan verdachte, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen door die ruit te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging om een ander door bedreiging met geweld en het verschaffen van gelegenheid en middelen te bewegen om een afpersing te begaan.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging om een ander door bedreiging met geweld en het verschaffen van gelegenheid en middelen te bewegen om een afpersing te begaan.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de op te leggen straf en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar met de bijzondere voorwaarde zoals in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft geprobeerd om slachtoffer, [aangever], af te persen. De verdachte deinsde er daarbij niet voor terug om een pistool dan wel een daarop gelijkend voorwerp in de mond van het slachtoffer te stoppen en hem te bedreigen, op de wijze zoals is bewezenverklaard. Het hof is van oordeel dat een zo gruwelijke afpersing met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) voor het slachtoffer een dermate traumatische gebeurtenis behelst dat hij daar nog geruime tijd last van zal kunnen ondervinden.
Met alleen maar oog voor financieel gewin heeft hij vervolgens geprobeerd om het slachtoffer te bewegen om twee horecagelegenheden te overvallen. Het hof wijst daarbij op het gemak waarmee hij heeft geprobeerd om het slachtoffer te bewegen om de medewerkers dan wel bezoekers van een grillroom te overvallen. Dergelijke delicten zorgen bij de slachtoffers daarvan in de regel voor bijzonder veel angst en de gevolgen daarvan doen zich meestal nog zeer lang gelden. Daarnaast kunnen dergelijke feiten ook bij omstanders hevige gevoelens van angst en onveiligheid oproepen. Tenslotte heeft de verdachte een ruit vernield op de wijze zoals is bewezenverklaard. Dergelijk handelen getuigt van gebrek aan respect voor andermans eigendom en heeft de aangever schade en overlast bezorgd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 augustus 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van Palier betreffende de verdachte van 4 november 2010 en op het psychologisch onderzoek betreffende de verdachte dat drs. S. Hazebroek, GZ-psycholoog op 14 december 2010 heeft uitgebracht. De conclusie van de psycholoog luidt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van affectieve en pedagogische verwaarlozing, waardoor er sprake is van een reactieve hechtingsstoornis, en daarnaast eveneens van een antisociale gedragsstoornis.
Het hof zal het advies van de gedragsdeskundige volgen, inhoudende bij een veroordeling van de verdachte aan hem als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasserings-contact op te leggen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat hij hiertoe bereid is.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding benadeelde partij [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag EUR 1.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing van het gevorderde bedrag. Voor matiging van dit bedrag acht het hof - anders dan de raadsvrouw - geen termen aanwezig.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 46a, 47, 57, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair en
4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder het toezicht stelt van Palier te 's-Gravenhage en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, zolang de instelling zulks nodig acht.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever], tot het bedrag van
EUR 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], een bedrag te betalen van EUR 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. I.P.A. van Engelen en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 september 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit pagina's van de twee doorgenummerde processen-verbaal met bijlagen van de regiopolitie Haaglanden, beide met nummer 2010176160 (p. 1-635).
2 proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], p. 166, 1e alinea
3 proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 89, laatste alinea en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], p. 166, tweede alinea en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] bij rechter-commissaris d.d. 20 januari 2011, blz. 2 en 3 onder nr. 8.
4 proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 89, laatste alinea en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], p. 166, tweede alinea
5 proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 89, laatste alinea, en proces-verbaal van verhoor [getuige 2], p. 99, vierde alinea en proces-verbaal verhoor [medeverdachte], p. 166.
6 proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 89, laatste alinea en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], p. 166, 7e alinea.
7 proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 92 en proces-verbaal van verhoor aangever [aangever], p.307.
8 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], p. 181, vijfde alinea.
9 Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever], p. 96, derde antwoord, proces-verbaal van verhoor aangever [aangever], p. 307 en proces-verbaal van verhoor [getuige 2], p. 99, vijfde alinea en proces-verbaal [medeverdachte] bij de rechter-commissaris onder nrs. 10, 14 en 15.
10 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] bij de rechter-commissaris,
d.d. 20 januari 2011, nr 17.
11 proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 90, vierde en vijfde alinea.
12 Proces-verbaal van bevindingen, p. 104 en bijlage bij dit proces-verbaal, p. 108.
13 Proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 95, tweede alinea en verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2011.
14 Tapgesprek, p. 582-583.
15 Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2011 en proces-verbaal van verhoor van de [aangever 2], d.d. 1 september 2010, p. 209