ECLI:NL:GHSGR:2011:BR6430

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.151-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over geluidsoverlast en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellante], een huurder, en de Woningstichting De Leeuw van Putten, haar verhuurder. [appellante] huurt sinds 1986 een woning van de Woningstichting en is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter, die de Woningstichting in het gelijk had gesteld. De Woningstichting had [appellante] gedagvaard wegens herhaald en niet te corrigeren overlastgevend gedrag, met name geluidsoverlast en pesterijen. De kantonrechter oordeelde dat de Woningstichting voldoende bewijs had geleverd van de overlast, onder andere door getuigenverklaringen en schriftelijke verklaringen van omwonenden.

In hoger beroep heeft [appellante] de bewijswaardering door de kantonrechter betwist, maar het hof oordeelt dat de getuigenverklaringen en andere stukken de overlast van [appellante] bevestigen. Het hof stelt vast dat [appellante] veelvuldig lawaai maakt, vaak op ongebruikelijke tijdstippen, en dat haar gedrag door omwonenden als storend wordt ervaren. Het hof benadrukt dat in een dichtbevolkt land als Nederland buren rekening met elkaar moeten houden, en dat geluidsoverlast tussen bepaalde uren tot een minimum beperkt moet worden.

Het hof concludeert dat het pestende en storende gedrag van [appellante] voldoende is komen vast te staan en dat haar lawaaipatroon als overlast moet worden aangemerkt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding aan de zijde van de Woningstichting. De uitspraak is gedaan op 2 augustus 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.089.151/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 1140291\ CV EXPL 10-4478
Arrest d.d. 2 augustus 2011
inzake
[appellante]
wonende te Spijkenisse,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R.J. Michielsen te Hoogvliet (gemeente Rotterdam),
tegen
WONINGSTICHTING DE LEEUW VAN PUTTEN,
gevestigd te Spijkenisse,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Woningstichting,
advocaat: mr. E.J.P. Nolet te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 7 juni 2011, met daarin opgenomen twee grieven, is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Brielle, tussen partijen gewezen vonnis van 26 april 2011. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de Woningstichting de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.3) weergegeven feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
2. Het gaat in dit geding om het volgende, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang.
(2.1) [appellante] huurt sinds 1986 van de Woningstichting een woning aan de [adres].
(2.2) Bij dagvaarding van 25 juni 2010 heeft de Woningstichting [appellante] gedagvaard voor de kantonrechter met een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens herhaald en niet te corrigeren overlastgevend gedrag van [appellante], met name bestaande uit geluidsoverlast en pesterijen.
(2.3) De Woningstichting is vervolgens door de kantonrechter toegelaten tot bewijs van haar stellingen, kort gezegd dat sprake is van overlast van de zijde van [appellante]. Na het horen van getuigen, het overleggen van politiemutaties en schriftelijke verklaringen van omwonenden, waar [appellante] geen getuigen tegenover heeft doen horen, heeft de kantonrechter de Woningstichting in haar bewijs geslaagd geoordeeld en de vorderingen toegewezen.
3. [appellante] klaagt met haar eerste grief over de bewijswaardering door de kantonrechter. Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld.
Uit de, inhoudelijk niet weersproken, getuigenverklaringen en schriftelijke stukken komt naar voren dat [appellante] veelvuldig, vaak op ongebruikelijke (veelal vroege) tijdstippen lawaai maakt in en buiten haar huis door potten en pannen te verplaatsen, bonken, stommelen, schuiven van meubels, stofzuigen, stoten, zingen, schreeuwen, muziek, luidruchtig lopen, kattenbakken schoonspuiten, sneeuwruimen en de vuilcontainer dichtslaan.
Dit sluit aan bij de verklaring van [appellante] ter comparitie in eerste aanleg dat zij om 5.30 uur wakker is en om 7.00 uur aan het werk gaat; zij stofzuigt dan haar huis, zet de vuilnisbak buiten, doet ochtendgymnastiek in de tuin en spuit dingen schoon.
Daarnaast komen uit voornoemde verklaringen en stukken bepaalde reacties van [appellante] naar voren, die door de omwonenden worden ervaren als pesterijen en storend gedrag (spioneren, onheuse opmerkingen maken, boos reageren op sneeuwballen gooiende kinderen en hen achterna zitten, “rot op” zeggen tegen kinderen (van 5 en 7 jaar) wanneer ze buiten spelen, ’s winters water over de stoep gooien zodat deze een glijbaan wordt). [appellante] heeft dit alles niet concreet, inhoudelijk, weersproken, terwijl ze noch in eerste aanleg noch in hoger beroep (tegen)bewijs heeft aangeboden (door middel van getuigen).
4. In hoger beroep stelt [appellante] hier slechts tegenover (i) dat het geheel van gedragingen van [appellante] in een ander perspectief geplaatst moet worden, dat zij juist met niet aflatende inzet probeert zich als een goed huurster te gedragen en zij juist de medehuurders aanspreekt en haar beklag doet, (ii), dat zij naar objectieve maatstaven geen onaanvaardbare en structurele overlast veroorzaakt, (iii) dat haar activiteiten inherent zijn aan reguliere bewoning, waarbij haar toch niet kan worden verweten dat zij haar huis keurig schoonhoudt, (iv) dat de verklaring van de [buurvrouw A] slechts iets zegt van de persoonlijke irritatie van die buurvrouw; dat kennelijk in haar beleving ieder gebruik van grasmachines, elektrische heggenscharen en populaire bladblowers e.d. als overlast is te kwalificeren en (v) dat er sprake is van subjectieve perceptie, waarbij [buurvrouw B] klaagt over “het lopen op klompen” – [appellante] loopt niet op klompen – terwijl zij het geluid van haar eigen kleine kinderen niet erg vindt. Voorts (vi) dat op geen enkele manier duidelijk wordt waaruit die overlast in objectieve zin bestaat.
5. Het hof stelt voorop dat in een dichtbevolkt land als Nederland dicht naast elkaar wonende buren, zoals in dit geval, vrijwel altijd enige geluiden van elkaar zullen horen. Wanneer dit binnen zekere grenzen blijft, hoort dit erbij, met dien verstande dat over en weer van buren verwacht mag worden dat zij op dit punt zoveel mogelijk rekening met elkaar zullen houden. Daarnaast is een incidentele afwijking van het lawaaipatroon in de regel niet onaanvaardbaar. Precieze normen hiervoor zijn er niet. Dit is afhankelijk van de concrete situatie.
Wél kan globaal worden gezegd dat de avond-, nacht- en ochtendrust zoveel mogelijk moeten worden gerespecteerd en dat dus in ieder geval de geluidsoverlast tussen 22.00 uur ’s avonds (in een buurt met jonge kinderen wellicht 20.00 uur) en 9.00 uur
’s ochtends (in een buurt met jonge kinderen door de week wellicht 8.00 uur) tot een minimum beperkt moet worden.
Voorts kan gezegd worden dat alles waar een “knop” aanzit of alles dat voor directe menselijke beheersing vatbaar is, zoals elektrische (ook tuin- en muziek) apparaten en een bepaald lawaaiveroorzakend looppatroon, met die “knop” en met zelfbeheersing in de hand gehouden kunnen worden. Anders gezegd: met die knop kan het apparaat ook worden afgezet en met zelfbeheersing kan eigen gedrag worden beïnvloed. Juist bij dit soort zaken kan gevergd worden dat men rekening met elkaar houdt.
Dit ligt enigszins anders bij kleine kinderen, omdat door kleine kinderen veroorzaakt lawaai (huilen/spelen) niet altijd voorkomen kan en hoeft te worden. Een dergelijk lawaai wordt dan ook in beginsel geaccepteerd en wordt aanzienlijk minder snel als overlastgevend ervaren. Ook dit is een, weliswaar subjectief maar reëel, aspect bij de problematiek van geluidsoverlast. Onnodig lawaai vormt eerder overlast dan niet/ nauwelijks te voorkomen lawaai.
6. Hiervan uitgaande en lettend op het voorgaande, acht het hof niet alleen voormeld pestend/storend gedrag van [appellante] genoegzaam komen vast te staan, maar is het hof tevens van oordeel dat het eveneens vaststaande lawaaipatroon van [appellante] als lawaaioverlast moet worden aangemerkt. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat een deel van het lawaai verband houdt met schoonmaakwerkzaamheden/huiselijke en tuingeluiden, met name niet nu [appellante] haar lawaai veroorzakende (schoonmaak- en tuin-) activiteiten vaak verricht op een tijdstip vroeg in de morgen (veelal vóór 8.00 uur).
Gesteld noch gebleken is dat er voor [appellante] een noodzaak is om bij herhaling, op een dusdanig vroeg tijdstip, deze lawaaierige activiteiten te verrichten. Ditzelfde geldt ook voor klachten van geluiden op avondlijke en nachtelijke tijdstippen.
Nu voorts vast staat dat [appellante], ondanks brieven, gesprekken en mediation van de zijde van de Woningstichting en meldingen bij de politie niet in haar gedrag te corrigeren is gebleken en de klachten reeds jaren bestaan, moet haar overlastgevend gedrag als structureel worden aangemerkt. Dit betekent dat de klacht faalt.
7. De tweede grief mist zelfstandige betekenis en faalt eveneens. Dit betekent dat het bestreden vonnis bekrachtigd moet worden. Hierbij past een kostenveroordeling ten laste van [appellante].
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding aan de zijde van de Woningstichting tot op heden begroot op € 649,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2011 in aanwezigheid van de griffier.