Rolnummer: 22-002466-09
Parketnummer: 10-710060-08
Datum uitspraak: 4 mei 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 9 maart 2007 te Nieuwe-Tonge, gemeente Middelharnis, en/of te Middelharnis, althans in Nederland, opzettelijk (telkens) een of meer (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 97.666 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [onderneming A] en/of [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren)verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder / administrateur in dienst van [onderneming A], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 12 oktober 2006 te Middelharnis, althans in Nederland, opzettelijk (telkens) een of meer (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 63.209 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [onderneming B] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder / administrateur in dienst van [onderneming B], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 13 april 2007 te Nieuwe-Tonge, gemeente Middelharnis, en/of te Middelharnis, in elk geval in Nederland, opzettelijk geld (1.600 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Personeelsvereniging (van) [onderneming C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van de Personeelsvereniging (van) [onderneming C], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij meermalen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 9 maart 2007 te Nieuwe-Tonge, gemeente Middelharnis, en/of te Middelharnis, opzettelijk (grote) geldbedrag(en) die toebehoorden aan [onderneming A] en/of [aangever 1], welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als boekhouder / administrateur in dienst van [onderneming A], onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
2.
hij meermalen, in de periode van 1 januari 2003 tot en met 12 oktober 2006 te Middelharnis, opzettelijk (grote) geldbedrag(en) die toebehoorden aan [onderneming B] en/of [aangever 2], welke goederen verdachte als boekhouder / administrateur van [onderneming B], anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
3.
hij in de periode van 1 april 2007 tot en met 13 april 2007 te Nieuwe-Tonge, gemeente Middelharnis, en/of te Middelharnis, opzettelijk geld (1.600 euro), toebehorende aan de Personeelsvereniging (van) [onderneming C] welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van de Personeelsvereniging (van) [onderneming C], onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een lange periode op de wijze zoals is bewezenverklaard, naar eigen zeggen minimaal 40.000 euro, verduisterd. Hij heeft hierbij keer op keer het vertrouwen dat zijn werkgever en opdrachtgevers in hem stelden en ook behoorden te kunnen stellen op ernstige wijze beschaamd en hen daarenboven aanzienlijk financieel nadeel berokkend.
Gelet op de ernst van de thans bewezen verklaarde misdrijven - welke ernst dient te worden bezien in het licht van de belangen die de artikelen 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht beogen te beschermen, gelet op de periode gedurende welke de verdachte deze misdrijven heeft begaan en gelet op de omvang van de financiële schade die hij daarmee zijn werkgever en opdrachtgevers heeft toegebracht, komt naar het oordeel van het hof - mede vanuit een oogpunt van zowel speciale als generale preventie - slechts een gevangenisstraf als een passende en geboden strafrechtelijke reactie in beeld.
De verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2011 niet eerder veroordeeld. Het hof is van oordeel dat, mede vanuit preventieoogpunt, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd. Anderzijds is het hof van oordeel dat met een korter durende gevangenisstraf dan in eerste aanleg opgelegd en in hoger beroep gevorderd, kan worden volstaan. Daarbij weegt ook mee dat de verdachte zich bereid heeft getoond (een deel van) de financiële schade te vergoeden en het faillissement van één van de slachtoffers blijkens onder meer het getuigenverhoor van de [accountant A] niet zonder meer op het conto van de verdachte kan worden geschreven. Het hof zal de verdachte dan ook een straf opleggen als nader in het dictum bepaald.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde.
In eerste aanleg is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard nu de benadeelde partij ten tijde van het indienen van de vordering in staat van faillissement verkeerde en slechts een curator in een dergelijk geval een vordering als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering kan indienen.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij inmiddels niet meer in staat van faillissement verkeert, doch dat de benadeelde partij zich niet voor het eerst in hoger beroep kan stellen. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
Verklaart de benadeelde partij, [aangever 1], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. C.J. van der Wilt en mr. M.L.A. Filippini, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 mei 2011.
Mr. M.L.A. Filippini is buiten staat dit arrest te ondertekenen.