ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3014

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.380-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake onrechtmatige detentie en betalingsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat door [appellant] is ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van ontnemingsmaatregelen die in 2002 en 2003 zijn opgelegd. De strafrechter had aan [appellant] een totaalbedrag van € 27.036,73 opgelegd, dat omgezet werd in 320 dagen hechtenis. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft eerder de Staat veroordeeld tot het aangaan van een betalingsregeling met [appellant], die bestond uit een aanbetaling van € 1.400,- en maandelijkse betalingen van € 600,-. Het CJIB heeft deze regeling echter geannuleerd en een arrestatiebevel uitgevaardigd, omdat [appellant] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. [appellant] stelde dat hij geen acceptgirokaarten had ontvangen om de betalingen te kunnen verrichten en dat hij daardoor niet in staat was om te betalen. De voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage had zijn vorderingen afgewezen, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

Het hof oordeelt dat het CJIB niet onrechtmatig heeft gehandeld door de betalingsregeling te annuleren en het arrestatiebevel uit te vaardigen. Het hof stelt vast dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij de acceptgirokaarten niet heeft ontvangen. Het hof concludeert dat het CJIB aannemelijk heeft gemaakt dat de acceptgirokaarten zijn verzonden en dat [appellant] in gebreke is gebleven met zijn betalingen. De grieven van [appellant] worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.088.380/01
Zaaknummer rechtbank: 391171
Arrest d.d. 19 juli 2011
inzake
[APPELLANT],
thans verblijvende te Ter Apel, gemeente Vlagtwedde,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Skála te Haren (Gr),
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. C.B. Vreede te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 23 mei 2011 (met producties) is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 12 mei 2011. Daarbij heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de Staat de grieven bestreden. Daarna heeft [appellant] bij akte nog producties in het geding gebracht en een akte aanvulling van eis genomen. Vervolgens hebben partijen op 4 juli 2011 de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. R. Skála voornoemd en de Staat door mr. E.C. Gijselaar, advocaat te 's-Gravenhage, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat in deze zaak van het volgende uit.
1.1 In 2002 en 2003 heeft de strafrechter aan [appellant] ontnemingsmaatregelen opgelegd voor een totaalbedrag van € 27.036,73, te vervangen door in totaal 320 dagen hechtenis. De strafrechtelijke uitspraken zijn vóór 1 september 2003 onherroepelijk geworden. Dit gerechtshof (civiele kamer) heeft bij arrest van 22 december 2009 de Staat veroordeeld tot - kort gezegd - het aangaan van een betalingsregeling met [appellant], bestaande uit een eerste termijnbetaling van € 1.400,- bij vrijlating uit detentie, gevolgd door maandelijkse termijnbetalingen van € 600,-. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder: CJIB) heeft de betalingsregeling bij brief van 11 januari 2010 als volgt geconcretiseerd:
“1. Er wordt een bedrag van € 1.400,- aanbetaald. Dit bedrag dient uiterlijk 6 maart 2010 op rekeningnummer (…) van het CJIB te Leeuwarden te zijn bijgeschreven, onder vermelding van “aanbetaling [appellant]/zaaknummer (…)
2. Het restantbedrag dient vervolgens in 42 maandelijkse termijnen van € 600,- en een termijn van € 436,73 te worden voldaan. De eerste termijn van € 600,- dient uiterlijk 1 april 2010 op het aangegeven girorekeningnummer te zijn bijgeschreven (…). De vervaldatum van de overige termijnen is telkens de 1e van elke volgende maand. Ter voldoening ontvangt u maandelijks een acceptgirokaart.
3. (…) Bij niet, niet tijdige of niet volledige betaling van de maandelijkse termijnen vervalt de regeling en is de restantvordering direct volledig opeisbaar. In dat geval zal de vervangende hechtenis alsnog ten uitvoer worden gelegd.”
1.2 De termijnbetaling bij vrijlating uit detentie is gedaan. Daarna is geen termijnbetaling meer gevolgd. Op 14 maart 2011 heeft het CJIB aan [appellant] een waarschuwing arrestatiebevel inzake beide openstaande ontnemingsmaatregelen gezonden.
2. [appellant] heeft op 8 april 2011 de Staat gedagvaard voor de voorzieningenrechter bij de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd dat deze de Staat zal veroordelen
I. tot nakoming van de opgelegde betalingsregeling (van primair € 600,- per maand en subsidiair € 1000,- per maand tot de achterstand is ingelopen, en daarna € 600, per maand), onder de verplichting tot toezending van acceptgirokaarten,
II. primair zich te onthouden van het uitvaardigen van een arrestatiebevel en subsidiair een reeds uitgevaardigd arrestatiebevel in te trekken, een en ander met dwangsom.
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig handelt, omdat deze geen gerechtvaardigde grond heeft om vast te houden aan een arrestatiebevel. [appellant] heeft daartoe naar voren gebracht dat hij niet in staat was om te betalen, daar hij nimmer acceptgirokaarten heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3. Het CJIB heeft op 28 mei 2011 een arrestatiebevel tegen [appellant] uitgevaardigd. [appellant] is op 7 juni 2011 in hechtenis genomen en in de penitentiaire inrichting Ter Apel gedetineerd. Hij heeft daarop in hoger beroep zijn vorderingen aldus uitgebreid dat hij thans ook onmiddellijke invrijheidstelling vordert.
4. Met zijn eerste grief keert [appellant] zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de betalingsregeling en dat die tekortkoming ook voor zijn risico komt. Hij brengt naar voren dat hij er alles aan heeft gedaan om zijn verplichtingen na te kunnen komen. Hij heeft expliciet aan het CJIB aangegeven dat hij daarvoor acceptgirokaarten nodig heeft, en het CJIB heeft gesteld dat die verzonden zijn, waarmee die toezending deel is geworden van de tussen hem en het CJIB gesloten overeenkomst. Die toezending heeft echter niet plaats gevonden, hoewel daarom bij herhaling is verzocht. Nu het CJIB met de nakoming in verzuim is, kan hem niet worden verweten dat hij de regeling niet zou zijn nagekomen, en evenmin dat hij geen andere mogelijkheid voor de betaling heeft gezocht, aldus [appellant]. Dat kan ook niet van hem worden verwacht. [appellant] brengt naar voren dat hij niet beschikt over overboekingskaarten en dat hij als digibeet niet in staat is via internet te betalen. De enige andere mogelijkheid is dan volgens hem enigerlei vorm van contante betaling. Die brengt evenwel (naar hij stelt aanzienlijke) kosten met zich. [appellant] meent dat dit wettelijk niet van hem verlangd kan worden. [appellant] klaagt er ten slotte over dat de voorzieningenrechter hem verwijt dat hij geen voorzieningen heeft getroffen om de achterstand door nabetaling ineens te kunnen inlopen. Hij brengt naar voren dat schulden van zijn partner, met wie hij in gemeenschap van goederen is getrouwd, daaraan in de weg staan. De tweede grief valt het oordeel van de voorzieningenrechter aan dat het CJIB binnen het kader van de aan hem toekomende beleidsvrijheid gerechtigd was de betalingsregeling te annuleren en een arrestatiebevel tegen [appellant] uit te vaardigen en te handhaven. [appellant] acht het annuleren van de betalingsregeling onrechtmatig jegens hem, omdat dat, in het licht van het niet toezenden van acceptgirokaarten ondanks zijn herhaalde verzoek, onredelijk is. Het is immers niet aan hem te wijten dat hij de betalingsregeling niet is nagekomen. Dientengevolge was volgens [appellant] het CJIB ook niet gerechtigd een arrestatiebevel uit te vaardigen en te handhaven. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
5. Het hof stelt voorop dat de vaststelling van een betalingsregeling bij de executie van een strafvonnis door het CJIB een besluit van dat overheidsorgaan is, genomen ter uitvoering van een door het hof als civiele rechter uitgesproken veroordeling, in het kader van de publiekrechtelijke taak van het CJIB bij de executie van strafvonnissen. De vaststelling is derhalve geen rechtshandeling of overeenkomst naar burgerlijk recht, waarop de civielrechtelijke regels van wanprestatie en verzuim van toepassing zijn. Dat wordt niet anders doordat het CJIB daartoe ingevolge genoemde (civielrechtelijke) veroordeling gehouden was. Voor zover de vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op de stelling van het CJIB als eerste in verzuim is geraakt bij de nakoming van zijn civielrechtelijke, contractuele verplichting tot toezending van acceptgirokaarten, kunnen zij dus niet slagen. Als grondslag voor de vordering kan dus alleen de, eveneens door [appellant] gestelde, onrechtmatigheid van het optreden van het CJIB in aanmerking komen.
6. Aan het betoog van [appellant] ligt ten grondslag dat hij van het CJIB geen acceptgirokaarten heeft ontvangen en dat dat komt doordat het CJIB deze niet heeft verstuurd. Het CJIB heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en heeft, onder overlegging van daartoe dienende uittreksels uit zaakoverzichten, naar voren gebracht dat het op vijf verschillende dagen een acceptgirokaart aan [appellant] heeft toegezonden. [appellant] heeft daar niets anders tegenover gesteld dan dat hij geen enkele acceptgirokaart heeft ontvangen. Het hof acht dat onvoldoende. Het CJIB heeft door overlegging van de uittreksels voldoende aannemelijk gemaakt dat het de acceptgirokaarten heeft verzonden aan door [appellant] opgegeven, dan wel in de GBA van hem opgenomen adressen. Met betrekking tot de ontvangst van de acceptgirokaarten heeft te gelden dat de omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, het vermoeden van ontvangst van de acceptgirokaarten rechtvaardigt. Het had op de weg van [appellant] gelegen om (bij wege van tegenbewijs) feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de ontvangst van de verzonden acceptgirokaarten redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Zijn van geen enkele onderbouwing voorziene ontkenning van de ontvangst is daartoe ontoereikend.
7. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 6 is overwogen, gaat het hof er voorshands van uit dat de betreffende acceptgirokaarten zowel door het CJIB aan het adres van [appellant] zijn verzonden als, in elk geval merendeels, op dat adres zijn ontvangen. Aangezien iedere verdere betaling van [appellant] is uitgebleven, heeft het CJIB in het licht van de aan hem toekomende beleidsvrijheid niet onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld door de betalingsregeling te annuleren en over te gaan tot het uitvaardigen en implementeren van een arrestatiebevel. De eerste twee grieven falen. In het licht van dit resultaat dient ook de vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling van [appellant] te worden afgewezen.
8. Het hof overweegt ten overvloede dat, zelfs al zou [appellant] niet door gebruikmaking van acceptgirokaarten hebben kunnen betalen, daarmee het handelen van het CJIB jegens hem niet onrechtmatig zou zijn geweest. [appellant] beschikte immers over alle benodigde gegevens om die betalingen te kunnen verrichten en het lag op zijn weg om een alternatieve betalingswijze te gebruiken.
9. De derde en vierde (als grief V aangeduide) grief bouwen op de eerdere grieven voort en moeten daarom het lot daarvan delen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellant].
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 mei 2011;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden vastgesteld op € 649,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, J. Kramer en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.